deursponningen te plaatsen, zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde van de deur, dienen op relevante en duidelijk zichtbare plaatsen te worden aangebracht. 9.3.4.3. (Vgl. 5.3.2.3.) Indien een kantoorgebouw met een automatische brandmeld- installatie is uitgerust, dient deze ook in de archiefbewaarplaats te worden geïnstal leerd. 9.3.5. Meubilering 9.3.5.1. (5.3.3.1.) Kasten en stellingen in de archiefruimten dienen te voldoen aan het gestelde voor klasse 2 brandvoortplanting en dienen een rookgetal te hebben kleiner dan 150 volgens NEN 3883. 9.3.5.2. (5.3.3.2.) Uit de meubilering mogen geen schadelijke gassen vrij kunnen ko men. 9.3.5.3. (5.3.3.3.) Stellingen in de archiefbewaarplaats moeten zó worden geplaatst, dat rondom looppaden van minimaal 70 cm breed overblijven. De opstelling van de stellingen moet het rijden met wagentjes mogelijk maken. 9.3.5.4. (5.3.3.4.) De electromotoren voor de voortbeweging van verrolbare stellingen moeten, indien zij in de archiefruimten zijn opgesteld, brand- en explosievrij zijn uitge voerd. Dit geldt ook voor verwarmings- en andere klimaatapparatuur, indien deze in de archiefbewaarplaats worden opgesteld. Papiervernietigers, balenpersen e.d. mogen niet in de bewaarplaats worden opgesteld, maar wel in de opslagruimte voor voor vernieti ging bestemde bescheiden. 9.3.5.5. (Vgl. 5.3.3.5.) Er dienen kasten aanwezig te zijn om kaarten, tekeningen en andere materialen van groot formaat of kwetsbare samenstelling vlak op te bergen. Bij hangende berging moeten deze zo zijn ingericht, dat de stukken niet door hun eigen ge wicht kunnen scheuren. Grote banden moeten liggend bewaard kunnen worden. 9.3.5.6. (5.3.3.6.) Magneetbanden (waaronder geluidsbanden) moeten ter beveiliging tegen uitwissen door elektro-magnetische invloeden van buitenaf in een stalen doos of kast worden geplaatst. 9.3.6. Ruimten voor beheer en raadpleging van semi-statische archiefbescheiden 9.3.6.1. Bij de archiefbewaarplaats dient aanwezig te zijn: 1een ruimte, die bestemd is voor de aan en afvoer van archiefbescheiden; de ruimte dient geschikt te zijn om een vrachtwagen te kunnen lossen en laden; deze ruimte is slechts nodig, als er regelmatige en omvangrijke aan- en afvoer van bescheiden is te verwachten; 2. een ruimte voor de tijdelijke opslag van geselecteerde, voor vernietiging bestemde, archiefbescheiden; 3. een ruimte bestemd voor het personeel en voor onderzoekers; 4. indien geen verwarming wordt toegepast (zie 9.3.7.1.), een ruimte om stukken te doen akklimatiseren ter voorkoming van condensvorming. 9.3.6.2. Deze ruimten dienen zo dicht mogelijk bij de archiefbewaarplaats te worden gesitueerd. 9.3.6.3. (6.4.) Vorm en inrichting van de ruimte bestemd voor raadpleging door be zoekers dienen zodanig te zijn, dat het toezichthoudend personeel een overzicht heeft over de gehele ruimte. [160] 9.3.6.4. (6.6.) Bij de inrichting en meubilering van de kantoorruimten dient bij de vertrekken bestemd voor archiefmedewerkers belast met het ordenen en beschrijven van archieven zorg gedragen te worden voor voldoende sorteerruimte. 9.3.6.5. (6.7.) Op de samenstelling van de kasten en stellingen is het gestelde onder 9.3.5.2. van toepassing. 9.3.7. Klimaat, milieu en verlichting in de archiefbewaarplaats 9.3.7.1. (Vgl. 7.1.1.) Een inpandig gelegen archiefbewaarplaats behoeft niet te wor den verwarmd (zie ook 9.3.7.8.). 9.3.7.2. (Vgl. 7.1.2.) In afwijking van het vorige artikel is verwarming tot een maxi male temperatuur van 20 °C toegestaan. 9.3.7.3. De relatieve vochtigheid dient zich tussen de 40 en 60% te bevinden. Indien de archiefbewaarplaats op de klimaatbehandelingsapparatuur van de rest van het ge bouw is aangesloten, dient deze onafhankelijk regelbaar te zijn en voor de archiefbe waarplaats op 50-55% te worden afgesteld. 9.3.7.4. (Vgl. 7.1.3.) Indien in de archiefbewaarplaats in hoofdzaak bestemd is voor de bewaring van voor permanente bewaring aangewezen bescheiden, moet de toetre dende lucht gefilterd worden ter verwijdering van 60-80% van de stofdeeltjes met een diameter van 0,5 n of meer en gewassen worden voor de filtering van zwaveldioxyde en andere schadelijke gassen tot een niveau van 5 /tg/m3. Per 24 uur behoeft de lucht- inhoud niet meer dan 2 maal te worden ververst. De circulatiesnelheid van de lucht bin nen de ruimte mag minimaal zijn, maar moet een zo gelijkmatig mogelijk klimaat in de ruimte opleveren. Toelichting Indien een organisatie aparte archiefbewaarplaatsen heeft voor overgebrachte en niet- overgebrachte archiefbescheiden, dan is deze veelal gevestigd in stedelijke en dus sterk vervuilde gebieden. Op grond van artikel 19 van het Archiefbesluit en artikel 26 van het Besluit algemene secretarie-aangelegenheden rijksadministratie zal in veel gevallen ver vroegde overbrenging realiseerbaar zijn. Zie ook 9.0 en bijlagen II en III. 9.3.7.5. (Vgl. 7.1.6.) De keuze van het type klimaatbehandeling is vrij, mits geen open vuur (bijvoorbeeld losse oliekachels en gasgevelkachels) en ingeblazen hete lucht wordt toegepast. 9.3.7.6. (Vgl. 7.1.7.) Bij aansluiting op de klimaatbehandelingsapparatuur in de rest van het gebouw dienen de leidingen ter plaatse van de brandwerende scheiding te wor den voorzien van brandkleppen met smelt veiligheid, welke in werking treden bij een temperatuur van 68 °C. 9.3.7.7. (7.1.8.) Voor de algemene continue verlichting is de maximum verlichtings sterkte 50 Lux. De verlichting op een werkplek (om benodigde stukken op te kunnen zoe ken) mag de 150 Lux niet overschrijden. De schakeling van de verlichting dient te zijn voorzien van controlelampen aan de buitenkant van de archiefbewaarplaats. Het maxi maal toegestane aandeel UV-straling is 75 /tW/Lm. Buitenlicht mag niet aanwezig zijn. 9.3.7.8. (Vgl. 7.1.10.) Indien de archiefbewaarplaats niet is verwarmd, dient een mo gelijkheid tot akklimatiseren van stukken aanwezig te zijn, ter voorkoming van con densvorming op de stukken. [161]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1982 | | pagina 33