7.1.7. De installatie dient buiten de archiefbewaarplaats te worden opgesteld: kana
len, kokers, leidingen naar de bewaarplaats dienen een brandwerendheid te bezitten
van tenminste 75% van de brandwerendheid van de wand waar ze door heen gaan, of
deze kokers, kanalen, leidingen dienen ter plaatse van de brandwerende scheiding wor
den voorzien van brandkleppen, met een brandwerendheid gelijk aan de brandwerend
heid van de wand die ze doorbreken. De brandkleppen moeten worden opengehouden
door middel van een smeltveiligheid, welke in werking treedt bij een temperatuur van
68 °C.
Als de installatie is opgesteld in de ruimte, onmiddellijk grenzend aan de archiefbe
waarplaats, is de thermische beveiliging van de installatie zelf voldoende, mits de ruim
te brandwerende deuren, wanden en vloer en plafond heeft, gelijk aan die van de ar
chiefbewaarplaats, en mits en verder geen kokers, kanalen en leidingen worden toege
past.
7.1.8. Voor de algemene continue verlichting is de maximale hoeveelheid 50 Lux. De
verlichting op een werkplek (om benodigde stukken op te kunnen zoeken) mag de 150
Lux niet overschrijden. De schakeling van de verlichting dient te zijn voorzien van con
trolelampen aan de buitenkant van de archiefbewaarplaats. De maximale hoeveelheid
UV-straling is 75 fiW/Lm. Buitenlicht mag niet aanwezig zijn.
Toelichting
50 Lux is voldoende om opschriften op dozen etc. te kunnen lezen. Men kan een gloei
lampverlichting toepassen. Bij gebruik van fluorescentiebuizen (TL) moet men een UV-
filter voor de buis aanbrengen (komt in verschillende armaturen als afdichtplaat aan de
onderzijde voor); bij toepassing van verrolbare stellingen of wanneer de meubilering
een variabele opstelling moet hebben, wanneer de looppaden niet precies van te voren
zijn vast te stellen (bijvoorbeeld bij toepassing van verrolbare stellingen), moet men de
lampen met de stellingen mee laten bewegen of TL-buizen parallel aan de lengterichting
van de rails (haaks op de kasten) installeren.
7.1.9. Voor het klimaat in archiefbewaarplaatsen, bestemd voor andere materialen,
gelden de in tabel I vermelde condities. De overige bepalingen onder 7.0.1. zijn van
overeenkomstige toepassing. Continu brandende verlichting mag niet aanwezig zijn bij
foto- en filmmaterialen. Wegens de afwijkende condities moet bij de speciale archief
bewaarplaats een akklimatiseringsruimte aanwezig zijn.
Toelichting
Bij te grote temperatuurverschillen kan condensvorming optreden, hetgeen tot fatale
schade kan leiden.
7.1.10. De temperatuur en de vochtigheid in de akklimatiseringsruimte dienen zoda
nig gesteld te worden dat een archiefstuk dat uit een koude ruimte komt bij de in de ak
klimatiseringsruimte heersende hogere temperatuur niet met condens bedekt wordt. Zo
nodig dient men meerdere fasen bij de akklimatisering in te bouwen met elk een vol
doend grote verblijftijd. Temperatuurverschillen bij voorkeur niet meer dan 5°/uur
maximaal, zo mogelijk minder, indien het betreffende stuk slechts zelden wordt ge
raadpleegd en naar mate het betreffende stuk meer wordt geraadpleegd dient met klei
nere temperatuurverschillen per tijdseenheid te worden gewerkt.
[152]
Toelichting
Een en ander hangt samen met de relatieve vochtigheid in de akklimatiseringsruimte en
het verschil in temperatuur tussen de akklimatiseringsruimte (hoge temperatuur) en de
depotruimte (lage temperatuur). De in te stellen waarden hangen dus van meerdere fac
toren af en zijn uit de thermohygrografische grafieken af te lezen (zie bijlage I). Het is
dus niet mogelijk om een algemeen voorschrift voor de akklimatiseringsruimten te ge
ven.
7.1.11. Een akklimatiseringsruimte is niet nodig, als klimaat en milieu in de dienst
ruimten gelijk zijn aan de condities in de depotruimte.
7.2. Klimaat, milieu en verlichting in archiefdienstruimten, uitgezonderd
expositieruimten en restauratie-ateliers
Algemeen
Het klimaat en milieu in de dienstruimten mogen in principe niet afwijken van die in de
depotruimte om een snelle uitwisseling van de archiefstukken mogelijk te maken (dit is
niet mogelijk voor depots met lage temperaturen waar een akklimatisering vereist is).
7.2.1. Op de werktafels mag het verlichtingsniveau ca 100 Lux bedragen. Het UV-
aandeel in deze verlichting mag niet meer zijn dan 75 gW Lumen. Het is nuttig de alge
mene achtergrondverlichting iets lager te stellen. Bij buitenlicht dient men tevens een
UV-filter op het buitenglas aan te brengen om het UV-gedeelte van het buitenlicht weg
te filteren. Op de tafels kan men dan gebruik maken van een adequate verlichting (ca
100 Lux). Direct zonlicht op de werktafels is niet toegestaan.
7 2.2. De relatieve vochtigheid moet overeenkomen met de RH in de archiefbewaar
plaats, dat wil zeggen een waarde tussen 50 en 55% met de bij de reeds bij de archiefbe
waarplaats genoemde variaties. Indien de depots geconditioneerd zijn overeenkomstig
7.1.2., dan dient de temperatuur in de dienstruimten te worden ingesteld op maximaal
18 °C.
Indien men depots heeft volgens artikel 7.1.1. dan dient men in het winterseizoen (kou
de depots) niet boven 18 °C te verwarmen en daarbij te zorgen voor een RH binnen de
gestelde grenzen. In het laatste geval moet ook een akklimatiseringsruimte aanwezig
zijn (zie 7.1.10.); in de zomer kan men dan volstaan met een temperatuur, die niet meer
dan twee graden verschilt van de temperatuur in het depot, met dien verstande dat de
RH weer aan de gestelde eisen dient te voldoen.
7.2.3. In elke ruimte waarin men met archiefmateriaal werkt dient men met gefilterde
lucht te werken welke tevens gewassen is met water om de daarin aanwezige schadelijke
gassen (onder meer zwaveldioxyde) te verwijderen. De snelheid van luchtwisseling
wordt mede bepaald door het gebruik van de betreffende ruimten (onder meer studie
zaal, tentoonstellingszaal met veel of weinig bezoekers per tijdseenheid, restauratie-
atelier).
7.2.4. De opstelling van reproduktie-apparaten maakt extra koeling en/of ventilatie
noodzakelijk. Het algemene klimaat in de ruimte dient daarbij te kunnen worden ge
handhaafd.
[153]