Tabel I
De door de diverse materialen gestelde klimaatseisen, met toegestane variatie van de in
gestelde waarde van T en RH
T AT RH A RH Lux UV max.* S02** en
'n C 'n max. /tW/Lm andere
schadelij-
ke gassen
papier, perkament,
textiel, was, geverfd
leer, been, ivoor,
tekeningen, etsen,
kaarten
16-18***
0.5
50-55
3
50
75
ongeverfd leer, hout
16-18
0.5
50-55
3
150
75
metaal
20
0.5
45
3
fotomateriaal (positief
en negatief)****
5
0.5
25-30
3
50
75
tapes/schijven****
-20
0.5
5
1
50
75
Dit is het maximale aandeel van het UV in de totale belichting mits de totale belichting vol
doet aan de gestelde maximale belichtingswaarde in Lux. Het UV-aandeel in gloeilampen
voldoet aan deze norm.
betekent: mag aanwezig zijn, - betekent: moet afwezig zijn. In feite blijkt dat SO voor
alle materialen schadelijk is. 2
DeZS 8eIdt a"een b'^ ee" klimaatbeheersin8 z°als onder 7.1.2., zie verder bijlage I.
Door de lage temperaturen bij het opslaan is een acclimatiseringscyclus vereist indien de
archivalia geraadpleegd moeten worden buiten de ruimte met de aangegeven klimaats
omstandigheden. Hiervoor moeten voorzieningen aanwezig zijn. Het is verstandiger deze
informatiedrager bijtijds over te spoelen, wegens de snelle veroudering van apparatuur en
hulpmiddelen, waarmee deze kunnen worden afgedraaid, en de afwezigheid van personeel
dat in staat is deze te bedienen. Zie ook 4.1.9.
7.0.2. Meetapparatuur
In de archiefbewaarplaats en andere te klimatiseren ruimten dienen eenvoudig afleesba
re thermo- en hygrometers aanwezig te zijn of thermo-hygrografen, die men niet aan de
wand, in de nabijheid van klimaatregelende installaties, of aan verrolbare stellingen
moet installeren.
Toelichting
Zie bijlage III.
[150]
7.1. Klimaat, milieu en verlichting in de archiefbewaarplaats
7.1.1. De isolatie van een archiefbewaarplaats, bestemd voor de bewaring van ar
chiefbescheiden bestaande uit papier, perkament, was, textiel, leer en hout, dient zoda
nig te zijn, dat
1. het temperatuurverloop niet meer bedraagt dan 0.5 °C per uur en 2 °C per 24 uur;
2. de temperatuur niet beneden 2 °C kan dalen en niet boven 20 °C kan oplopen; gedu
rende maximaal 10 dagen per jaar is een hogere temperatuur toelaatbaar tot maxi
maal 25 °C.
De relatieve vochtigheid moet 50-55% blijven. Koeling en/of verwarming kan aanzien
lijk minder zijn. Indien kans op condensvorming bij raadpleging van de stukken
bestaat, moet een akklimatiseringsruimte (zie 7.1.10.) aanwezig zijn, waarin de stukken
vóór raadpleging etc. worden geplaatst.
7.1.2. In afwijking van het vorige artikel zijn de volgende condities toegestaan:
T: 16-18 °C met een maximale variatie van 0.5 °C per uur ten opzichte van de in
gestelde waarde.
RH: 50-55% met een variatie ten opzichte van de ingestelde waarde van 3% en een
maximale variatie RH/ t(ijd) van maximaal 1% per uur.
Toelichting op 7.1.1. en 7.1.2.
Zie bijlage I en III.
7.1.3. De toetredende lucht moet gefilterd worden ter verwijdering van 60 tot 80%
van de stofdeeltjes met een diameter van 0,5 n of meer en gewassen worden voor de fil
tering van zwaveldioxyde en andere schadelijke gassen tot een niveau van 5 gg/m3; om
de goede werking van de apparatuur te controleren dient een meetinstrument te worden
geplaatst waarmee men de luchtdrukverschillen aan weerszijden van de apparatuur kan
bepalen.
De klimaatbehandelingsinstallatie dient minimaal 1 a 2 maal per 24 uur verse buiten
lucht aan te zuigen. De circulatiesnelheid van de lucht binnen de ruimte mag minimaal
zijn, maar moet een zo gelijkmatig mogelijk klimaat in de ruimte opleveren.
Toelichting
5 fig/m3 is het natuurlijk niveau voor zwaveldioxyde. Zie verder bijlagen II en III.
7.1.4. De klimaatinstallatie moet van die voor de rest van het gebouw afgescheiden
zijn. Indien de archiefbewaarplaats in compartimenten is verdeeld moet het klimaat per
compartiment afzonderlijk geregeld en ingesteld kunnen worden. De installatie dient
per compartiment van de rest afgesloten te kunnen worden, om partiële ontsmetting
mogelijk te maken.
7.1.5. De technische installatie moet zó ontworpen zijn dat bij storingen of onder
houd de functies kunnen worden overgenomen door een andere energiedrager en/of
installatie-elementen. Bij zeer kleine installaties is als alternatief een tijdelijke voorzie
ning toegestaan, indien Gedeputeerde staten dat goedkeuren.
7.1.6. De keuze van het type klimaatbehandeling is vrij. Indien warmwater wordt ge
bruikt, is alleen vloerverwarming toegestaan. Wegens de kans op lekkage dienen in de
leidingen terugslagkleppen te worden geplaatst. Bij toepassing van verrolbare stellingen
moet de belasting van de rails naar punten naast de leidingen worden geleid.
[151]