gemeente-archieven, indien als gevolg van oorlogsschade de provinciale archieven zijn
verloren gegaan. Rijksarchiefbewaarplaatsen komen in deze vorm niet voor.
5.3.3. Meubilering archiefbewaarplaats
5.3.3.1. Kasten en stellingen in de archiefruimten dienen te voldoen aan het gestelde
voor klasse 2 brandvoortplanting en dienen een rookgetal te hebben kleiner dan 150
volgens NEN 3883.
5.3.3.2. Uit de meubilering mogen geen schadelijke gassen vrij kunnen komen.
Toelichting
Van eikehout is bijvoorbeeld bekend dat een zuur gas afgeeft; formaldehyde (uit spaan
plaat) is een ander bekend voorbeeld.
5.3.3.3. Stellingen in de archiefbewaarplaats moeten zó worden geplaatst, dat ron
dom looppaden van minimaal 70 cm breed overblijven.
Toelichting
Deze bepaling dient om een gelijkmatige temperatuurverdeling in de ruimte te bereiken,
om het schoonmaken te vergemakkelijken en om het vervoer met wagentjes mogelijk te
maken.
5.3.3.4. De electromotoren voor de voortbeweging van verrolbare stellingen moeten,
indien zij in de archiefruimten zijn opgesteld, brand- en explosievrij zijn uitgevoerd.'
5.3.3.5. Er dienen kasten aanwezig te zijn om charters, kaarten, tekeningen en andere
materialen van groot formaat of kwetsbare samenstelling vlak op te bergen. Bij han
gende berging moet deze zo zijn ingericht, dat de stukken niet door hun eigen gewicht
kunnen scheuren. Grote banden moeten liggend bewaard kunnen worden.
Toelichting
Vlakke berging van kaarten e.d. verdient de voorkeur, oprollen is niet verboden, maar
wel onpraktisch.
5.3.3.6. Magneetbanden (waaronder geluidsbanden) moeten ter beveiliging tegen uit
wissen door elektro-magnetische invloeden van buitenaf in een stalen doos of kast wor
den geplaatst.
6. Onderdeel: archiefdienstruimten, uitgezonderd
restauratie-ateliers
6.1. Alle publieksruimten moeten voldoen aan de gegevens in 'Geboden toegang'. De
overige archiefdienstruimten mogen vanuit de publieksruimten niet oncontroleerbaar
toegankelijk zijn. Toegang voor het publiek tot de archiefbewaarplaats moet worden
uitgesloten.
Toelichting
Geboden toegang', gegevens betreffende de aanpassing van gebouwen, woningen en
recreatieve voorzieningen ten behoeve van de gehandicapten, is een uitgave van de Ne
derlandse Vereniging voor Revalidatie te Utrecht, in samenwerking met de Stichting
Aanpassing Voor Gehandicapten te Leidschendam.
[148]
6.2. Voor het geluidsniveau in studiezalen en voordrachtzaal geldt als norm NR-25.
Voor alle overige vertrekken geldt als criterium NR-35 maximaal.
6.3. Bij de entree moet een receptieruimte worden gecreëerd die zodanig is gelegen dat
het receptiepersoneel een goed overzicht heeft over de in- en uitgaande bezoekers, ook
als vanuit de receptie tevens toezicht moet worden uitgeoefend op de studiezaal.
6.4. Vorm en inrichting van de studiezalen dienen zodanig te zijn dat het toezicht
houdend personeel een overzicht heeft over de gehele ruimte. Electronische waarne
mingssystemen mogen uitsluitend additioneel worden toegepast.
N.B. Bij de inrichting en meubilering dient rekening gehouden te worden met de
plaatsing van leesapparatuur ten behoeve van microfilms en mogelijke andere informa
tiedragers. Tevens dient er voor gezorgd te worden dat het gebruik van moderne infor-
matieverwerkingsapparatuur mogelijk is gezien de daar te verwachten ontwikkelingen.
6.5. De studiezalen moeten zo dicht mogelijk bij de archiefbewaarplaats worden gesi
tueerd, en wel zodanig dat de archiefstukken hetzij direct uit de bewaarplaats via bij
voorbeeld een doorgeefluik, hetzij door middel van een goederenlift naar een centrale
ontvangstruimte in de studiezaal worden gebracht. Indien horizontaal transport nood
zakelijk is, dient er voor gezorgd te worden, dat de gangen waarlangs dit geschiedt ge
schikt zijn voor het gebruik van transportwagentjes. Hierbij dient met verschillen in kli
maat rekening te worden gehouden (akklimatiseringsruimten, zie 7.1.10.).
<5.6. Bij de inrichting en meubilering van de kantoorruimten dient bij de vertrekken
bestemd voor archiefmedewerkers belast met het ordenen en beschrijven van archieven
zorg gedragen te worden voor voldoende sorteerruimte.
6.7. Op de samenstelling van de kasten en stellingen is het gestelde onder 5.3.3.2. van
toepassing.
7. Klimaat, milieu en verlichting in het algemeen
7.0.1. Eisen gesteld door de verwerkte materialen
Elk materiaal stelt zijn eigen eisen. Deze zijn samengevat in tabel I.
Uit de in de tabel I verstrekte gegevens blijkt dat fotomateriaal (en ook tapes en geheu
genschijven die in wezen nog lagere temperaturen nodig hebben voor een goede conser
vering) niet bij de andere archivalia opgeborgen kunnen worden. Dit geldt dus in feite
ook voor materiaal op microfilm en microfiches, voor zover zij onder de werking van
de Archiefwet 1962 vallen.
Een combinatie van metalen, vooral de onedeler metalen, met papier, perkament, leer
e.d. levert eveneens grote problemen op. Voor de metalen is een droge atmosfeer
vereist, een atmosfeer waarin de vezelmaterialen uitdrogen, bros worden en hun elasti
citeit verliezen. Hier moet daarom naar een compromis gezocht worden.
[149]