5.2.10. Ramen zijn in de archiefbewaarplaats niet toegestaan.
Toelichting
Ramen vormen lekken ten aanzien van de brandwerendheid, de isolatie van het klimaat
en het buitensluiten van zowel zichtbaar licht als UV- en warmtestraling. Ook bij oor
logsgeweld zijn het te zwakke plekken.
5.2.11. De buitendeuren van het gebouw en de deuren van de archiefbewaarplaats
moeten zijn voorzien van insteeksloten met sluitkommen en voorzien zijn van veilig-
heidsbouwbeslag met boorzekering. Indien de deur naar buiten open gaat, moeten die-
veklauwen worden toegepast.
Toelichting
Deze gegevens zijn ontleend aan de T.B.B.S.-standaard Inbraakbeveiliging Hang- en
Sluitwerk 1980. T.B.B.S. is een bureau van de Nederlandse schadeverzekeraars, ge
vestigd te Baarn.
5.3.1. Bouwkundige inrichting
5.3.1.1. Een berekening van de waterhoogte, die kan ontstaan bij calamiteiten als
omschreven in 4.6. sub 3de en 4.6 sub 5de dient te worden overgelegd. De archiefbe
waarplaats moet 10 cm boven dit niveau liggen, dan wel voorzien zijn van een waterke
ring tot 10 cm boven dat niveau.
5.3.1.2. Het laagste toelooppunt van water, wanneer zich de gevallen 4.6. sub 2de,
sub 3de en sub 4de voordoen moet gelegen zijn minimaal 10 cm boven het niveau ter
plaatse van waaraf een vrije afloop naar het maaiveld/riolering is verzekerd.
5.3.1.3. De toegang tot de archiefbewaarplaats dient zodanig te worden gesitueerd,
dat bezoekers en niet met de verzorging van archieven belast personeel niet ongecontro
leerd de bewaarplaats kunnen binnengaan.
5.3.1.4. Indien de archiefbewaarplaats niet wordt beheerd door een hoger of middel
baar archiefambtenaar, dan dient de toegang te liggen op de afdeling, die ook het dyna
misch en het semistatisch archief beheert.
Toelichting
Dit voorschrift dient, om te voorkomen dat personeel dat niet met het beheer van het
archief is belast, ongecontroleerd in de archiefbewaarplaats kan komen. Zie bijlage III.
5.3.1.5. In een archiefgebouw dient bij de archiefbewaarplaats een ontvangst- en qua
rantaineruimte aanwezig te zijn. Deze ruimte bestaat uit een hal, kamer of ontsmet-
tingskast die direct van buiten of vanuit niet-geklimatiseerde ruimten bereikbaar is en
als tussenruimte voor het doorgeven naar de archiefbewaarplaats dient. Indien er een
omvangrijke en regelmatige aan- en afvoer van bescheiden te verwachten is, dient er
een mogelijkheid te zijn om een vrachtwagen te lossen en laden.
In een kantoorgebouw met archiefbewaarplaats dient deze ruimte aanwezig te zijn, in
dien gedeputeerde staten dat nodig oordelen.
5.3.2. Brandbestrijding met eigen middelen, preventie en melding
5.3.2.1. Brandbestrijding
In de directe nabijheid van de uitgang(en) van de archiefbewaarplaats en op de plaats
het verst verwijderd van de uitgang moeten op een goed zichtbare plaats een draagbaar
blustoestel worden geplaatst. Dit moet zijn een koolzuursneeuwblusser met een inhoud
van tenminste 6 kg.
[146]
In de directe nabijheid van de toegang tot de archiefbewaarplaats moet aan de buiten
zijde van de bewaarplaats een slanghaspel worden geplaatst, welke voldoet aan het
gestelde in het normblad NEN 3211.
Toelichting
Alle andere blusmiddelen dan koolzuursneeuw veroorzaken nevenschade; poeder van
diverse klassen is hygroskopisch, B.C.F. (Halon 1211 en 1301) leidt tot schade aan de
papiervezels, hetgeen tot bederf van het papier leidt; ook blusschuim is geen alternatief.
Daar met koolzuursneeuw sleeHïs zeer kleine brandjes kunnen worden gesmoord, kan
niet anders dan met water worden (na)geblust.
De slanghaspel moet, wegens het leidingenverbod (zie 5.2.5.), buiten de archiefbewaar
plaats worden geïnstalleerd. De nevenschade uit waterblussing is relatief gemakkelijk te
verhelpen, wanneer men zorg draagt dat alle archivalia in dozen of in afgesloten kasten
worden bewaard. Dozen zijn te vervangen en zelfs het drogen van archiefbescheiden is
gemakkelijker dan chemische behandeling om de andere nevenschade op te heffen. De
hoeveelheid water als gevolg van brandblussing staat in geen verhouding tot die als ge
volg van een overstroming van welke aard dan ook.
Automatische gasblusinstallaties zijn niet geschikt voor archiefbewaarplaatsen. Een
C02-installatie brengt het zuurstofpercentage op een zodanig niveau, dat dit tot per
soonlijke ongevallen kan leiden. Om dit te voorkomen moet er een procedure zijn, om
voor het inwerking stellen van een dergelijke installatie de zekerheid te hebben dat geen
personen meer in de ruimte aanwezig zijn. Dit zal in de praktijk problemen opleveren;
derhalve is een dergelijke installatie niet gewenst.
Een halogeen blusinstallatie veroorzaakt grote nevenschade (zie BCF) en is derhalve
niet geschikt. Zie ook bijlage III.
5.3.2.2. Borden met een rookverbod en een verbod om brandbare zaken binnen 50
cm van de uitmondingen van de klimaatbehandelingsinstallatie en van de deursponnin
gen te plaatsen, zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde van de deur, dienen op rele
vante en duidelijk zichtbare plaatsen te worden aangebracht.
5.3.2.3. Melding van brand.
De archiefbewaarplaats in een archiefgebouw moet worden voorzien van een automati
sche brandmeldinstallatie, welke moet voldoen aan het gestelde in de 'Richtlijnen voor
het stellen van eisen aan automatische brandmeldinstallaties' uitgegeven door de in
spectie voor het brandweerwezen. Het verdient de voorkeur het systeem te voorzien van
rookdetectoren.
Kantoorgebouwen met archiefbewaarplaats behoeven slechts in die gevallen van een
dergelijke installatie te worden voorzien, indien de bewaarplaats naar het oordeel van
gedeputeerde staten voor de bewaring van uitzonderlijk waardevolle bescheiden is
bestemd.
Toelichting
Het voorschrift is niet zonder meer van toepassing op een kantoorgebouw met archief
bewaarplaats, op grond van de overweging, als onder 4.2. en 4.6. sub 5; als 'uitzonder
lijk waardevol' kunnen gelden een relatief omvangrijke hoeveelheid bescheiden, waar
van de inhoud niet tevens in andere archiefbewaarplaatsen of bibliotheken is te vinden,
bijvoorbeeld de archieven van vóór 1814 van kleine stemhebbende steden, of jongere
[147]