chiefgebouwen voldoen aan de vereisten voor de verkrijging van dit schildje; een kan
toorgebouw met archiefbewaarplaats voldoet daaraan alleen, als het ook zelf een mo
nument is.
4.6. Een archiefbewaarplaats moet bestand zijn tegen de volgende calamiteiten:
1oorlogshandelingen en terroristische aanslagen met conventionele wapens, niet zijn
de voltreffers van zware wapens;
2. brand in de aangrenzende ruimte, ook wanneer deze niet of niet tijdig door de
brandweer kan worden geblust;
3. overstroming als gevolg van overvloedige neerslag, gepaard aan verstoorde wateraf
voer;
4. overstroming als gevolg van lekkage van waterleiding of riolering in het gebouw,
dan wel brandblussing;
5. overstroming als gevolg van (a) doorbraak van de dijken van de polder waarin de ar
chiefbewaarplaats is gelegen; (b) te hoge waterstand in waterlopen, grenzend aan
het gebied, waarin de archiefbewaarplaats is gelegen. Men behoeft geen rekening te
houden met doorbraak van dijken, die op deltahoogte zijn gebracht, en van dijken
van rivieren en van het IJsselmeer, voor zover het overstromingsrisico niet groter is
dan éénmaal per 1.000 jaar;
6. inbraak als gevolg van baldadigheid.
Toelichting bij 1 en 2
De voorschriften van het Ministerie van binnenlandse zaken uit 1937 hebben in de twee
de wereldoorlog hun waarde bewezen. Het leek ongewenst, de eisen lager te stellen. De
nauwkeurigheid van moderne conventionele wapens is groter dan toen, maar de slag
kracht niet. Het is echter niet de bedoeling bunkers te bouwen.
Toelichting bij 3 en 5
Ook hier geldt, dat een bewaarplaats tegen een ramp van enige omvang, maar niet te
gen iedere ramp bestand moet zijn. Gekozen is voor definities, waarmee waterstaatkun
digen kunnen werken; 'deltahoogte' is berekend op één doorbraak per 10.000 jaar. De
dijken van de grote rivieren zijn thans berekend op één doorbraak per 1.250 jaar, die
van de Zeeuwse stromen na voltooiing van de deltawerken op één per 4.000 jaar. (Vóór
1953: één per 400). De dijken van de Flevopolders zijn berekend op één per 1.000,
die van de N.O.-polder op één per 400 jaar.
4.7. Het is zeer gewenst een archiefgebouw met inbraaksignalerende en alarmerende
apparatuur, verbonden met de politie uit te rusten.
Toelichting
De verwachting is, dat na musea ook archiefdiensten in de nabije toekomst ongewenst
bezoek kunnen krijgen. Doelbewuste diefstal uit de archiefbewaarplaats komt echter
betrekkelijk weinig voor, baldadigheid wel.
4.8. Een archiefgebouw in zijn geheel en een kantoorgebouw met archiefbewaar
plaats voor wat betreft het onderdeel archiefbewaarplaats c.a. zijn in de zin van de Vei
ligheidswet 1934 werkplaatsen vallend onder de categorie D.4 (veiligheidsbesluit fabrie
ken of werkplaatsen 1934 hoofdstuk I, artikel 1).
Met betrekking tot het vaststellen van de vereiste voorzieningen welke in dit voorschrift
niet genoemd zijn en waarbij op grond van genoemd besluit de aantallen tewerkgestel-
den van invloed zijn moet onder het aantal tewerkgestelden mede begrepen worden het
normale aantal bezoekers dat gelijktijdig gebruik maakt van de faciliteiten van bedoeld
archiefgebouw en/of van die van de archiefbewaarplaats als onderdeel van het kan
toorgebouw.
4.9. De archiefbewaarplaats is uitsluitend bestemd voor de bewaring van archieven.
Tegen de bewaring van documentaire verzamelingen bestaat echter geen bezwaar.
Toelichting
De archiefbewaarplaats is in principe niet geschikt als werkruimte; hiertegen verzetten
de klimaat- en verlichtingseisen zich; instellingen, die regelmatig omvangrijke archieven
overnemen, kunnen voor de ordening een uitgebreide dienstruimte creëren. Ook voor
de opslag van papiervoorraden moet men elders in het gebouw ruimte plannen.
5. Onderdeel: archiefbewaarplaats
5.1. Constructieve eisen
5.1.1. De vloer, wanden, plafonds en alle daarin aangebrachte voorzieningen als:
deuren, doorvoeringen c.a. moeten een brandwerendheid hebben van tenminste 60 mi
nuten volgens NEN 3884, respectievelijk 3885, indien de bewaarplaats begrensd wordt
door (kantoor)ruimten. Indien de vuurbelasting in de aangrenzende ruimte hoger is dan
60 kg/m2 of men van te voren de mogelijkheid wil behouden, de bestemming van die
ruimte te wijzigen, moet de brandwerendheid dienovereenkomstig worden verhoogd.
Indien de genoemde wanden deel uitmaken van de hoofddraagconstructie dienen zij
een brandwerendheid op het criterium van bezwijken te bezitten van tenminste 240 mi
nuten. Van de toegepaste materialen en constructies moet een geldig T.N.O.-rapport
overgelegd kunnen worden.
Toelichting
De vereiste brandwerendheid van een constructie wordt gerelateerd aan de maximaal te
verwachten tijdsduur van een brand. Hierbij wordt dat gedeelte van de brand be
schouwd, waarin de brand een dusdanige intensiteit heeft, dat deze in staat is de
constructieve eigenschappen van de te beschouwen constructie aan te tasten. Om over
bedoelde tijdsduur iets te kunnen zeggen is het begrip vuurbelasting geïntroduceerd (zie
2.9.).
De gangbare filosofie is dat de brandwerendheid, uitgedrukt in minuten, niet hoger
gesteld wordt dan de vuurbelasting, uitgedrukt in kg vurenhout/m2.
Normaliter wordt ook met het optreden van de brandweer bij de bepaling van de ver
eiste brandwerendheid rekening gehouden. Hierdoor kan veelal de vereiste brandwe
rendheid, uitgezonderd de hoofddraagconstructie, verlaagd worden. Daar het hier ech
ter gaat om bescheiden, die ook in het geval dat de brandweer door een calamiteit niet
kan worden ingezet, moeten worden beschermd, wordt met het optreden van de brand
weer in dit geval bij het stellen van eisen geen rekening gehouden.
[143]
[142]