de laatste jaren heeft plaatsgevonden en uit experimenten met al dan niet subjectieve
nota bene's.18 Wat we hier willen constateren is echter vooral dat het wenselijk is dat
een eventuele produktie van gebruikersgeoriënteerde toegangen in samenwerking ge
beurt tussen archiefbeheerders en gebruikers. Dit is nodig vanwege de omvang van het
werk, maar ook omdat beide groepen hun eigen wensen, kennis en ervaring moeten
kunnen inbrengen.
Samenvattend kom ik tot de volgende overwegingen die van belang zijn voor deze
bronnencommentaren
de historici maken zich zorgen over de tekorten aan bronnenencyclopedische kennis,
het gemis aan bronnenkritiek en zij wensen bewust en verantwoord gebruik van bron
nen te stimuleren;
de docenten en studenten geschiedenis zoeken instrumenten die het geschiedenis
onderwijs kunnen optimaliseren gezien het gebrek aan leermiddelen en begeleidingstijd;
de archivarissen worden geconfronteerd met dringende vragen naar nadere toegangen,
een toenemend gebrek aan tijd en een menselijk gesproken niet meer bij te benen ach
terstand qua bronnenspecialistische kennis omtrent onder hen berustende archieven.
4 De vraag die nu rijst is of deze bronnencommentaren nu dè oplossing
vormen voor de gestelde problemen. Op dit punt aangekomen wil ik het volgende naar
voren brengen. Bij de historici kan men denken aan twee andere soorten instrumenten.
Eén heb ik al genoemd: de bronnenheuristische gidsen. Ik ben van mening dat die gid
sen er moeten komen, chronologisch of thematisch geordend.19 Er is een enorme be
hoefte aan. Maar zij kunnen de behoefte aan bronnenencyclopedische en bronnenkriti
sche kennis van individuele bronnen per definitie niet bevredigen. Een andere bijdrage
tot oplossing van de problemen zouden de historici kunnen zoeken in een nieuwe reeks
bronnenpublicaties. In vroeger dagen genoot de bronnenpublicatie immers hoog aan
zien als bronnenkritisch instrument en dit is ten dele nog zo.20 Op het terrein van de pas
17 Meer dan zuiver anecdotische waarde heeft in dit verband het fameuze debat over visboeren
tussen dr. Pirenne en mr. Ribberink op het symposium van 1972: Verslag van het
symposion..., in: Nederlands Archievenblad, 76 (1972), blz. 411.
18 Zie o.m.: Th.J. Poelstra, Een Hollands stadsarchief. Wegwijzer voor onderzoek, Rotterdam
1969; R.C. Hol, Inventaris van de memories van aangifte der nalatenschappen en de bijbeho
rende ingangen, afkomstig van de ontvanger der successierechten en de tafels IV en VI van de
dienst der registratie, Arnhem 1980; P. Brood, Grondschatting, omslagen en haardsteden-
geld. Een handleiding voor het gebruik van de archivalia, Assen 1980; F. Keverling Buisman
en E. Muller, Kadaster-gids. Gids voor de raadpleging van hypothecaire en kadastrale archie
ven uit de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw, 's-Gravenhage 1979. Zie ook de geannoteer
de voorlopige inventarissen van het archief der godshuizen van 's-Hertogenbosch, verzorgd
door drs. A.C.M. Kappelhof.
19 Momenteel worden in de subfaculteit Maatschappijgeschiedenis te Rotterdam dergelijke gid
sen voorbereid.
20 Voor een interessante kritiek op het fenomeen bronnenpublicaties in de sociale geschiedenis,
zie: H. Soly, Zin en onzin van bronnenpublicaties betreffende middeleeuwse en 16-eeuwse so
ciale geschiedenis, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 90 (1976), blz. 231-235. Wat zou er moe
ten gebeuren als er nóg meer 'Statistieken van de Nederlandse Nijverheid uit de eerste helft
van de 19e eeuw' tevoorschijn zouden komen nu naast de oorspronkelijke uitgave van I.J.
Brugmans in 1956 een supplement van D. Damsma, J.M.M. de Meere en L. Noordegraaf is
gepubliceerd in 1979?
[396]
sedert de tweede wereldoorlog opgekomen economische en sociale geschiedenis is het
aantal bronnenpublicaties echter nog altijd relatief gering te noemen. Wellicht speelt
hierbij een rol dat vele bronnen op dit terrein bijzonder volumineus zijn. Vervelender
nog is het algemeen gegeven dat het ritme van de kritische bronnenpublicaties de laatste
jaren vertraagt. Het valt niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering
optreedt, integendeel. De bronnencommentaren vormen een nieuwsoortige, niet al te
kostbare verzelfstandiging van de bronnenkritische activiteit en in dit opzicht een alter
natief voor bronnenpublicaties. Enerzijds vindt door de reconstructie van de ontstaans
geschiedenis der bronnen een endogene kritiek plaats, anderzijds wordt door confron
tatie met externe gegevens op exogene wijze de waarde van de bronnen voor het histo
risch onderzoek aangeduid. De afweging voor het wetenschappelijk onderwijs zou ik
willen toespitsen op de punten kwaliteit en efficiëntie. Bronnencommentaren zullen de
kwaliteit van het leeronderzoek gunstig beïnvloeden en de kwaliteit van het gegeven on
derwijs verbeteren. Anderzijds betekenen bronnencommentaren als leerinstrumenten
een welkome rationalisering van de onderwijsfunctie. Zij bevorderen zelfstudie en ma
ken het mogelijk de kostbare begeleidingstijd van studenten zonder veel schade te con
centreren op inhoudelijke historische problemen.
In de archiefwereld, waar zovele taken en zovele gebruikers zijn is binnen het vraagstuk
van de nadere toegangen alvast één alternatief genoemd: de computer. Ook is gewezen
op de zeer gerechtvaardigde verlangens van gebruikers van niet-historische huize. Los
van de bestaande, eigentijdse nadere toegangen is de ontwikkeling van eveneens gebrui-
kersneutrale toegangen als indices van namen t.b.v. genealogen een belangrijk voor
beeld. Een alternatief vormt wellicht het invoeren van de reeds besproken nota bene's
in de klassieke inventaris21. In de discussies terzake is ons evenwel gebleken dat een ster
ke en zeer begrijpelijke voorkeur bestaat voor nadere toegangen die gebruikersneutraal
zijn. Bovendien zouden aanzienlijke en langdurige inspanningen nodig zijn, voor iedere
bestaande en komende archiefinventaris opnieuw. Als we zoeken naar een nadere toe
gang die meer dan de klassieke inventaris gebruikersgeoriënteerd is, inhoudelijk gericht
is, en bovendien gebruikersneutraal is, dan menen we te mogen stellen dat de bronnen
commentaren deze hoofdelementen in zich verenigen. Ook aan een aantal andere te
stellen eisen voldoet deze vorm van nadere toegang in ieder geval in beginsel. Bronnen
commentaren zijn qua omvang beperkt en relatief snel te vervaardigen en te versprei
den. Er hoeft niet eindeloos op een omvangrijk en min of meer perfect resultaat ge
wacht te worden: men verspreidt een eerste voorlopige versie, en dankzij de geringe om
vang en juist die vlotte verspreiding kan een verbeterde versie ook gemakkelijk tot
stand komen. De commentaren zijn, om het mooi te zeggen, flexibel en actualiseer
baar. De vorm 'tekst met plaatje' doet de commentaren voor zichzelf spreken; dat
wordt naar we hopen versterkt door het gebruik van gewoon lopend proza zonder vak
terminologie, dus voor een breed, niet-archivistisch of zelfs niet-wetenschappelijk ge
schoold publiek begrijpelijk. Door confrontatie met enkele specifieke moeilijkheden en
21 Zie voor de discussies in 1972 het Verslag van het symposion..., in: Nederlands Archieven
blad, 76 (1972), blz. 404-406.
[397]