terstand op het punt van goede leermiddelen, ook en misschien wel met name op het
punt van bronnenkennis. Soms lijkt een zekere rehabilitatie van de bronnenkennis
t.o.v. theoretische inspiratie wenselijk. Bovendien begint zich thans een steeds nijpen
der tekort aan individuele begeleidingstijd te openbaren. Het bezuinigingsperspectief
tekent zich steeds scherper af. Het aantal studiejaren wordt van 5 naar 4 teruggebracht,
waardoor de tijd die voor rechtstreekse kennismaking met bronnen beschikbaar is nog
verder vermindert en dus optimaal gebruikt moet worden. Binnen een dergelijk onder
wijskundig optimaliseringsvraagstuk kunnen o.i. de bronnencommentaren belangrijke
bijdragen leveren, zowel uit oogpunt van informatie en stimulering, als kwaliteitsverbe
tering van leeronderzoek.14
3.3 De derde en laatste groep overwegingen wil ik in de archiefwereld plaat
sen. De algemene ontwikkelingen op de achtergrond zijn dermate goed bij u bekend dat
ik er in het kort over mag spreken. Ten eerste is de gebruiker allang geen archiefgebrui
ker meer, maar een brongebruiker geworden of zelfs een gebruiker van onderdelen uit
bronnen geworden. Hier duikt het probleem van de nadere toegangen voor archieven
op. Ik kom hier dadelijk op terug. Ten tweede zijn er enerzijds steeds meer archief
bestanden de archiefbewaarplaatsen binnengedragen en zijn er anderzijds steeds meer
gebruikers op het archief verschenen. Dit heeft grote druk veroorzaakt op de beschik
bare tijd voor inventariseren, het adviseren van gebruikers en het wetenschappelijk on
derzoek van de archivarissen. Bovendien is het nu toch wel praktisch uitgesloten dat je
als archivaris voor jezelf (en zelfs als team) de specialistische bronnenkennis kunt ver
werven van alle in huis zijnde archivalia. Het gebruik van een apparaat of thesaurus
met gedetailleerde informatie over beschikbare archivalia ligt dan voor de hand. Een
zekere specialisatie van archivarissen hoeft dan een brede adviesfunctie niet uit te slui
ten.
Ik wil nu even terugkomen op het probleem van de nadere toegangen. In het algemeen
geldt, dat de gebruiker in beginsel een vraagstelling heeft die niet direct aansluit op de
manier waarop de archivaris zijn archieven ordent en ontsluit. De onderzoeker is pro-
bleemgeoriënteerd, zijn vraagstelling is om in archieftermen te spreken 'pertinent'. Hij
stuit echter op wat in het Duits heet 'strukturorientierte Erschliessung' van archieven:
het materiaal is per archiefvormer geordend volgens een systematiek die in beginsel
door die archiefvormer al bepaald is, maar die per definitie met onderzoek geen reke
ning houdt.15 Het model inventaris dat wij nu in Nederland kennen is een formele, pri
mair niet inhoudelijke manier van toegankelijk maken waarvan de principiële betekenis
en zo men zeggen mag verdienste nu juist is dat zij gebruiksneutraal is: niet gericht op
een bepaalde soort richting of mode in het onderzoek. Men zou haast zeggen dat zij
14 Als aanzet tot een onderwijskundig geïnspireerde versie van de bronnencommentaren mag gel
den: 'Nederlandse archiefbronnen voor de economische en sociale geschiedenis van de negen
tiende eeuw. Een inventariserend en kritisch instrument voor onderzoek en onderwijs,' pro
jectomschrijving van de vakgroep economische en sociale geschiedenis te Nijmegen, 6-2-1979.
15 Cf. E.G. Franz, Archivbehelfe im Dienste der Wissenschaft, in: Der Archivar, 26 (1973), blz.
23-30 (samenvatting van referaat F. Biljan, met aansluitende discussie, tijdens internationaal
archiefcongres Moskou 1972).
[394]
impertinent is. De winst tegenover de vroegere, naïef-pertinente manier van toeganke
lijk maken behoeft hier niet te worden toegelicht, maar het verlies ten opzichte van die
vroegere manier mag wel worden genoemd: dat is nu juist die poging tot thematische
ontsluiting. Kortom: de vraag naar andere, nadere ontsluitings- en/of ordeningswijzen
wordt steeds nadrukkelijker gesteld.16
Naar onze neming zou de archiefwereld op dit belangrijke punt van het concreet ver
vaardigen van nadere toegangen eerst moeten uitmaken of zij naast de andere catego
rieën gebruikers de categorie der historische onderzoekers en leeronderzoekers über
haupt van dienst kan en wil zijn.17 Mocht dit het geval zijn, dan staat men voor de
vraag welke nadere toegang in de gegeven omstandigheden wenselijk en haalbaar is.
Eén van de manieren is misschien ooit en op lange termijn de toepassing van de compu
ter, waarover twee weken geleden in Arnhem door Duitse en Nederlandse archivarissen
gesproken is, en waarover morgen ook hier weer gesproken zal worden. Een andere,
meer conventionele bijdrage in deze richting vormen wellicht de bronnencommentaren
die hier ter tafel liggen. Deze horen thuis in de categorie gebruikersgerichte toegangen,
al zijn ze op zichzelf niet pertinent of onderwerpsgericht, en ze voldoen ons inziens bo
vendien aan de hoofdeis voor goede toegangen: gebruiksneutraliteit.
Nu zou men natuurlijk kunnen zeggen: de problemen worden opgeroepen door het on
derzoek, dat personeel en qua vraagstelling voortdurend verandert en aan modes on
derhevig is. De archiefbeheerders kunnen dat per definitie niet bijbenen, laat de onder
zoekers zelf maar zien tussen onze formele toegangen - waarmee we de handen al vol
hebben - en hun vragen de brug te slaan. Zeker moet van de kant van de onderzoekers
het een en ander gedaan worden om dit probleem op te lossen, en vooral ook om alleen
mensen op de archieven los te laten die enig begrip hebben van wat zij er tegen zullen
komen. Het mag niet voorkomen dat men zich onvoorbereid met een vage vraagstelling
op de nietsvermoedende archiefambtenaren stort (die, tussen haakjes, op hun beurt na
tuurlijk beter horen te weten dan op zulke vragen in te gaan. Al te goed is ook hier
buurmans gek). Zeker heeft dus de onderzoeker een taak en verantwoordelijkheid,
maar het kan niet juist zijn de taak van de archivaris voor wat betreft de ontsluiting van
de archieven en het helpen van de onderzoeker zo schraal op te vatten. Dat ontsluiting
van archieven voorzover mogelijk gebruikersgericht moet zijn, en dat als de formele
ontsluiting niet voldoet de archivaris moet omzien naar andere nadere mogelijkheden
zal ook wel algemeen aanvaard worden. Die aanvaarding mag ook wel blijken uit de
lange traditie van nader toegankelijk maken die reeds bestaat, uit de daarover eerder
gevoerde discussies en het thema van vandaag, uit de gidsproduktie die in Nederland in
16 Dit is uitvoerig aan de orde geweest op vroegere studiedagen, o.m. in 1973. Cf. A.E.M. Rib-
berink, Wat, hoe, waartoe? Openingsrede, in: Nederlands Archievenblad, 77 (1973), blz. 323-
326; G.J. Mentink, Inventariseren een moeilijk vak?, in: Nederlands Archievenblad, 77
(1973), blz. 349-350. Zie ook zijn dertiende stelling op blz. 351 aldaar. Later publiceerde
F.C.J. Ketelaar, Middelen tot ontsluiting van archieven, in: Nederlands Archievenblad, 80
(1976), blz. 247-258.
17 Meer dan zuiver anecdotische waarde heeft in dit verband het fameuze debat over visboeren
tussen dr. Pirenne en mr. Ribberink op het symposium van 1972: Verslag van het
symposion..., in: Nederlands Archievenblad, 76 (1972), blz. 411.
[395]