onderzoeken bronnen.3 In de inleiding op de bundel hebben we dit zo goed mogelijk
trachten toe te lichten. Ik maak van de gelegenheid gebruik een bijzonder woord van
dank uit te spreken aan de vele contribuerende auteurs die allen een belangrijke in
spanning hebben gedaan waardoor het project bronnencommentaren zijn theoretisch
stadium achter zich heeft gelaten. Het ware te hopen dat ook het kostbare materiaal dat
nu niet in deze bundel is opgenomen mag dienen voor latere publicatie.
2 De idee 'bronnencommentaren' komt niet helemaal uit de lucht vallen. Er
bestaat vooral in België een sterke tendens bij archivarissen en historici over bronnen te
publiceren, hetzij in kritische, hetzij in introducerende zin.4 Ook bestaat allerwegen een
tendens tot het samenbrengen van allerlei handige toegepaste kennis in de vorm van
gidsen, cursussen en ander min of meer didaktisch gericht en gebruikersvriendelijk ma
teriaal. Dit gericht zijn op de gebruiker met het oogmerk zo effectief mogelijk te kun
nen optreden is een algemene en ik denk positieve trend in deze tijd. Voor een goed be
grip van de idee 'bronnencommentaren' is het bovendien nuttig even terug te gaan naar
de VAN-symposia van de afgelopen jaren en aan U enkele interessante discussiepunten
voor te leggen. Allereerst dit. De rij VAN-studiedagen van de laatste 10 jaar vertoont
de eigenaardigheid dat er meer discussie over vraagstukken is geweest dan dat over con
crete mogelijke oplossingen is gesproken. Dit is natuurlijk niets bijzonders want dat ge
beurt op veel symposia. Wel is er in zoverre een breuk met het verleden dat er thans een
concrete bundel bronnencommentaren op tafel ligt, voortgebracht door uzelf of uw
collegae. Zonder nu deterministisch te zijn, zou je kunnen stellen dat een dergelijk pro-
dukt er eigenlijk wel moest komen na zovele jaren discussie. Denkt u maar eens aan
themata als 'de archieven en het wetenschappelijk onderzoek' (1972), 'inventarisatie en
de methodiek van het nader toegankelijk maken' (1973), 'aspecten van modern archief
beheer' (1977) en lest best 'dienstverlening, de relatie tussen archiefdienst en gebruiker'
(1979). In deze bronnencommentaren vindt u bepaalde antwoorden, zij het noodzake
lijk partiële antwoorden, terug op vragen gesteld in de vroegere discussies. Ik wil enkele
punten, speciaal uit 1972, expliciet in de herinnering terug roepen. Dr. C. Dekker hield
3 Ibidem, blz. 9-16.
4 Enkele voorbeelden zijn: A. Cosemans, Volkstellingen, burgerlijke stand en mémoires in Bra
bant onder het Franse Regime en in het Verenigd Koninkrijk (1795-1829), in: Handelingen
van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiede
nis, 17 (1963), blz. 47-66; H. Coppejans-Desmedt, Bijdrage tot een kritische studie over de nij
verheidsstatistieken uit de jaren 1795-1846, in: Handelingen van de Koninklijke Commissie
voor Geschiedenis, dl. CXXVI (Brussel 1960), blz. 1-60; H. Coppens, Fiscale bronnen voor de
sociale en economische geschiedenis van het platteland. Een methodologische benadering van
de belastingkohieren in het kwartier Antwerpen, 1686-1795, in: Bijdragen tot de Geschiedenis,
55 (1972), blz. 141-171; W. Vanderpijpen, De landbouwstatistiek in Vlaanderen onder het
Frans Bewind, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2,2 (1970), blz. 29-46.
Voorts vele publicaties in het tijdschrift Archief- en Bibliotheekwezen in België, o.m. betref
fende bronnen voor de religieuze, economische en contemporaine geschiedenis. Hieromtrent
zijn colloquia georganiseerd in 1967, 1971 en 1978.
[390]
toen een voordracht getiteld: 'de archivaris en de historische wetenschap',5 waarin hij
o.m. pleitte voor nadere toegangen op de inhoud van de in de beknopte inventaris be
schreven archivalia. Hij verklaarde zich o.m. voor uitgebreide, op de inhoud ingaande
nota bene's en het opmaken van leidraden bij archieven waarin uiteengezet wordt wat
voor bronnen er zijn in welke periode, hoe men ze hanteert, wat hun waarde is. Ook
stelde hij dat de archivaris de historici moest attenderen op in het depot gedane vond
sten. Hij trok de vergelijking met kunsthistorici die ook niet alleen maar schoonmaken,
determineren en ophangen, maar ook artikelen schrijven over de achtergrond van het
kunsthistorisch object waar zij mee bezig zijn. Ik citeer nu letterlijk: 'voor het sa
menstellen van een inventaris is onderzoek nodig en het resultaat is veel groter dan in de
inleiding op de inventaris verwerkt kan worden. Als er een afzonderlijke publicatie uit
voortvloeit wordt de historische wetenschap gediend en is het rendement van het ar
chiefwerk vergroot.' Na de inleiding van de betreurde prof. dr. J.A. de Jonge over de
praktijk van het wetenschappelijk archief-onderzoek6 heeft dr. Brekelmans gesugge
reerd dat geïnteresseerde archivarissen zich zouden verdiepen in de geschiedenis van de
administratie, d.w.z. dat men de ambtelijke regelingen van de volkstelling, de be
lastingwetgeving uit die tijd, de wetgeving op het patent e.d. bestudeert om daarna een
duidelijke voorlichting te geven.7 In de middagdiscussie volgde toen o.m. een gedach-
tenwisseling over de zogenaamde subjectieve N.B.'s die toegevoegd zouden kunnen
worden aan bepaalde archiefnummers, waarbij mr. Ketelaar o.m. suggereerde dat na
het verschijnen van de inventaris, de inventarisator een stuk zou kunnen publiceren
over wat je met het betreffende archief precies kunt doen.8
Met deze negen jaar oude uitspraken achter ons en het bronnenboek voor ons wordt het
tijd standpunt te bepalen. Ik wil op dit moment slechts vaststellen dat de aangevoerde
kwestie van het met name wetenschappelijk geïnspireerd nader toegankelijk maken van
archivalia thans in de vorm van bronnencommentaren althans voor een deel verwerke
lijkt is. Bovendien draagt deze vorm van toegankelijk maken onmiskenbaar het uitdruk
kelijk stempel van inhoudelijke georiënteerdheid op de gebruiker, een onderwerp dat in
1979 nog uitvoerig en positief aan de orde is geweest. En kunnen bronnencommentaren
ook niet instrumenteel zijn voor een modern archiefbeheer zoals besproken in 1977? Ik
denk hierbij aan het nut dat bronnencommentaren kunnen hebben bij het geven van ad
viezen aan het publiek en aan collegae. Nu loop ik reeds wat vooruit op het volgende on
derdeel van mijn betoog waarin ik wil ingaan op de vraag welke overwegingen er zoal be
dacht kunnen worden die de bronnencommentaren rechtvaardigen als een legitiem, te
verantwoorden en te continueren initiatief, te dragen door zowel archivarissen als histo
rici. Ik wil hierbij onderscheid maken tussen overwegingen die kunnen gelden voor de
historische onderzoekers, het universitair onderwijs en de archiefwereld.
5 C. Dekker, De archivaris en de historische wetenschap, in: Nederlands Archievenblad, 76
(1972), blz. 329-340.
6 J.A. de Jonge, De praktijk van het wetenschappelijk archiefonderzoek, in: Nederlands Ar
chievenblad, 76 (1972), blz. 367-373.
7 Verslag van het symposion over 'Archieven en het wetenschappelijk onderzoek', gehouden op
2 en 3 november 1972, in Hotel des Indes te 's-Gravenhage, in: Nederlands Archievenblad, 76
(1972), blz. 379.
8 Ibidem, blz. 405.
[391]