Ten aanzien van de vraag door wie de bronnencommentaren moeten worden gemaakt liepen de antwoorden evenzeer uiteen. Sommigen zeiden, dat degene die er behoefte aan heeft, er ook het geld voor beschikbaar dient te stellen terwijl ook gezegd werd, dat de inventarisator bij voorkeur het commentaar moest maken. De meesten voelden voor produktie door archivaris en onderzoeker/gebruiker samen. De samenwerking heeft als voordeel, dat elk der partijen (archivaris en onderzoeker) een deel van het commentaar voor zijn rekening kan nemen, een onderscheid in een soort formeel en kritisch gedeelte (opmerking drs. G.J.W. Steyns). De inventarisator zou zijn bijdrage tijdens of direct na het inventariseren van een bepaald archief moeten leveren. Ook kunnen commenta ren worden geschreven op bronnen, welke al (lang) in een inventaris zijn vermeld. De universitaire onderzoekers kunnen hun aandeel leveren als bijprodukten van scripties, hetgeen overigens ook leerzaam is voor de docenten. Lang niet altijd zullen historici in b.v. een proefschrift alle informatie over door hen gebruikte bronnen kwijt kunnen, zodat hun kennis juist aan de commentaren ten goede kan komen. Er wordt terecht geklaagd over studenten, die zo slecht voorbereid aan archiefonder zoek beginnen, hetgeen voor sommige aanwezigen aanleiding was nog eens te pleiten voor meer aandacht voor de methodiek van het archiefonderzoek bij de universiteiten. Prof. Klep merkte op, dat de achtergronden toch zeer verschillend blijven en dat door middel van de commentaren de studenten beter op een bezoek kunnen worden voorbe reid. Duidelijk is nog eens door het forum gezegd, dat natuurlijk niet alleen de archivarissen zelf, de historici, studenten wetenschappelijk- en hoger beroepsonderwijs en docenten voorbereidend wetenschappelijk onderwijs degenen zijn voor wie de commentaren worden geschreven. Ook de amateur-historici moeten kunnen profiteren van de com mentaren. Het is overigens aantrekkelijk de moeite aan een grote doelgroep te beste den. Nog twee kwesties verdienen de aandacht. Dat is de wijze van vervaardigen en de plaats van de thematische gidsen. Er werd verschillend geoordeeld over de vraag of het commentaar bij of los van de in ventaris moet verschijnen. Desgevraagd merkte drs. Mentink op, dat hij de indruk had dat het maken van een commentaar als de voorbeelden 2 en 3 in het boekwerk vijf da gen per bron zal kosten (vraag drs. J.P. Sigmond). Drs. Van Driel wees er op, dat men bij het vervaardigen en gebruiken van inventarissen er voordeel van zou kunnen heb ben, wanneer men over bronnencommentaren zou beschikken en daarnaar zou kunnen verwijzen. Ten aanzien van thematische gidsen werd in de verschillende groepen en tijdens de late re discussie (opmerking drs. J.N.T. van Albada) opgemerkt, dat deze te omvangrijk en niet neutraal zouden zijn, terwijl anderen juist voor het maken van gidsen pleitten. De commentaren en de gidsen zijn overigens verschillend van aard. De discussie over de eerste vraag kan worden afgesloten met de vermelding, dat onder zoek naar wat in Nederland en daarbuiten (in het bijzonder in België) beschikbaar is, wenselijk is. Desgevraagd antwoordde dr. G. Asaert, o.a. naar aanleiding van de regel matige ontmoetingen tussen historici en archivarissen voor de bestudering van onder- werpen als religieuze geschiedenis, economische geschiedenis en historische geografie, dat de kleine bezetting van de archiefdiensten in België uitsluitend tijd voor de klassieke inventaris overlaat. Toch meent hij dat, mits geïncorporeerd in het inventarisatiewerk, de commentaren in korte tijd kunnen worden geschreven. De tweede vraag was die van de vorm. Algemeen werd aan de vereenvoudigde checklist de voorkeur gegeven. Wel dient het meerdere centraal te worden opgeslagen. Later kunnen deze 'commentaren op commentaren' er toe leiden, dat het oorspronkelijke commentaar wordt herzien. Er werd verschillend geoordeeld over het feit of het com mentaar ten behoeve van de gebruiker abstract, objectief en neutraal dient te zijn. In het algemeen zal de bedoeling van de opsteller van de bron duidelijk naar voren moeten komen (punt 1 van de check-list). De - neutrale - archivaris zal meer de 'algemene ge gevens' bijeen dienen te zoeken omdat hij niet op de waarde van de bron voor het on derzoek moet ingaan, terwijl de gebruiker meer het kritische commentaar moet leveren, aldus sommigen. Zelfs werd opgemerkt, dat de verantwoordelijkheid bij de archivaris ligt aan wie de gebruiker aanvullingen geeft. Prof. Klep wees op de bronnenkritiek: aan de hand van de administratieve geschiedenis is vaak een discrepantie tussen de wet en de uitvoering daarvan te signaleren. Door confrontatie komen aldus zaken aan het licht als overgeslagen stappen en fraudegevallen. In het bijzonder is 19e en 20e eeuwse fiscale - en financiële documentatie meestal overgeslagen. Zijns inziens dienen ook de historici bij te dragen aan de historische kritiek. In de discussie is gepleit voor het opnemen van regionale of locale afwijkingen van de bron; het vermelden van zaken die men zou verwachten in de bron, maar die er niet in voor komen; het vermijden van vakjargon; het gebruik van verhalende, lopende tekst zonder strak formulier. De werkverdeling tussen archivaris en gebruiker zou deze kunnen zijn. De eerste belast zich met het maken van de kop en het invullen van de punten 12a en van 2b de kwali teit van de gegevens, 3 en 4. De gebruiker occupeert zich met 2b voor wat betreft de ge bruiksmogelijkheden, 5 en 6, aldus een splitsing in het kritische commentaar. Belangrijk was de opmerking, dat de commentaren didaktisch goed in elkaar moeten zitten, waarvoor samenspel tussen archivaris en onderwijswereld is vereist. Evenzeer is van belang het samenspel tussen de maker van het commentaar en mensen van de exter ne dienstverlening. De laatste vraag betrof die van de produktie, opslag, verspreiding en de prioriteitstel ling. Er werd terecht opgemerkt, dat de commentaren natuurlijk niet de toegankelijkheid van alle archiefstukken kunnen vergroten. Daarom is er ook geen strijdigheid met de inventaris en met andere toegangen. De gedachte dat seriële bronnen uit de 19e en 20e eeuw die algemeen voorkomen, voor becommentariëring in aanmerking komen, werd overgenomen. Velen voelden voor het verlenen van voorrang aan kettingbronnen, ter wijl in dit verband ook 'sleutelbronnen' werden genoemd. De historici kunnen hun in [402] [403]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1982 | | pagina 10