werkt, voelt zich ermee verbonden en laat het niet gauw los om ergens anders opnieuw
te beginnen. Velen van ons hebben dan ook hun gehele loopbaan aan een en hetzelfde
archief doorgebracht, enkelen zelfs met meer dan de voor pensioen tellende veertig
dienstjaren. Maar het record zal wel op naam moeten staan van de collega, die wij hier
herdenken en die zevenenveertig jaar onafgebroken aan het Amsterdamse archief heeft
gewerkt.
Ook in ander opzicht was zijn loopbaan een unicum in ons wereldje: van de allerlaagste
ambtelijke rang is hij tot de hoogste opgeklommen, en dan nog zonder dat hij de voor
die topfunctie vereiste diploma's bezat. Zoiets is onder ons alleen maar weggelegd voor
iemand van bijzondere kwaliteiten: zo iemand was Simon Hart.
Zaandam was zijn geboorteplaats. Daar groeide hij op en ging hij naar de christelijke
muloschool, waar hij bij het eindexamen een negen voor geschiedenis behaalde. Een
duidelijke beroepskeuze stond hem toen nog niet voor ogen en aan goede voorlichting
heeft het hem kennelijk ontbroken. Het is opvallend, dat hij zich naast zijn lievelings
vak geschiedenis aangetrokken voelde tot laboratoriumonderzoek: eer» speurder in de
dop, met een aangeboren hang naar het ontraadselen van onbekende dingen. Maar van
scheikunde had hij op school niets gehad en dit in combinatie met een uitgesproken te
genzin om nog langer op de schoolbanken te zitten deden hem daarvan afzien anders
had er nog een knap chemicus uit hem kunnen groeien.
Vooreerst zag hij echter in zijn jeugdige onervarenheid ook geen uitweg voor zijn be
langstelling voor geschiedenis en zo wist hij niets beters te beginnen dan een kantoor
baantje. Dat was bij de firma Peck Co., een sanitair-technische groothandel op de
Nieuwendijk in Amsterdam. Merkwaardig toeval: daar werd indertijd de bekende
topografisch-historische collectie-Leonhardt (afkomstig van een van de oprichters van
de firma) bewaard. Het prikkelt de verbeelding, dat een jongeman met zijn aanleg en
toekomst zijn dagen moest vullen met geestdodend cijferwerk onder één dak met een
unieke historische verzameling, waaraan hij zijn hart zou hebben opgehaald.
Lang heeft het niet geduurd. Beu van het saaie kantoorwerk en zoekende naar iets wat
met zijn ambitie strookte werd hij bij toeval op het goede spoor gezet door een kennis,
die hem de ogen opende voor mogelijkheden in het archiefwezen en hem naar het rijks
archief in Haarlem verwees. Daar gaf men hem echter de raad het liever dichter bij huis
te proberen, in Amsterdam. Zo kwam hij als achttienjarige met meer geluk dan wijs
heid toch op zijn bestemming.
Een aanbevelingsbrief van zijn vroegere schoolhoofd aan de gemeentearchivaris (mr.
A. Ie Cosquino de Bussy) eindigde met de profetische woorden: 'U zult er geen spijt van
hebben'. In april 1929 werd hij toegelaten als volontair ter volbrenging van de stage
voor het examen voor wetenschappelijk archiefambtenaar der tweede klasse, zoals het
onder de oude archiefwet heette. Een opleiding daarvoor bestond niet, de rijksarchief-
school was wegens bezuiniging opgeheven en wie zich tot de studie geroepen voelde
moest zichzelf maar zien te redden, in het gunstigste geval voortgeholpen op het archief
waar men stage liep. Dat gebeurde in Amsterdam dan ook wel en daarvan heeft Hart
ook stellig profijt getrokken. Daarbij nam hij geschiedenislessen bij Jan Romein, die
hem zijn eerste wetenschappe lijke vorming bijbracht. Zijn autodidactische aanleg deed
het overige en reeds in januari 1930 slaagde hij voor het examen.
[298]
Een aanstelling bij het archief was de eerste jaren niet in zicht. De crisis greep om zich
heen, bezuiniging was troef en ook het archief werd danig besnoeid. In afwachting van
betere tijden bleef Hart onverdroten zijn eenmaal gekozen weg vervolgen als onbezol
digd volontair en ontwikkelde hij zich op eigen kracht tot het wetenschappelijk niveau,
dat uit zijn latere werk spreekt. Tot gerichte studie voor hogere bevoegdheden kwam
het niet: zijn vooropleiding en financiële omstandigheden waren er niet naar. Maar er
kenning viel hem al gauw ten deel. In 1935 richtte Marie Simon Thomas in de voorrede
van haar dissertatie over de IJslandvaarders haar dank in de eerste plaats tot hem we
gens de 'grote speurzin en onvermoeide ijver', waarmee hij haar aan het nodige archief
materiaal had geholpen. Dat materiaal had hij opgediept uit de notariële archieven,
waarmee hij zich dus toen al vertrouwd had gemaakt en waarop zijn activiteit met voor
liefde gericht zou blijven.
Niet minder belangrijk voor de toekomst was zijn benoeming tot archivaris van de
Evangelisch-Lutherse kerk in 1934. Dat gebeurde vermoedelijk op voorspraak van De
Bussy, die al gauw had gezien wat deze volontair waard was en hem dan ook eindelijk
in 1937 een aanstelling aan het archief bezorgde in de nederige rang van schrijver de
enige vacature die open kwam sedert Hart in 1930 zijn diploma had behaald. In het vol
gende jaar trad hij in het huwelijk met Sibrandina Geertruid Runeman en gingen zij in
Amsterdam wonen.
In de opwaartse ontwikkeling van het Amsterdamse archief tot wat het thans is heeft
Hart een groot aandeel gehad, maar vooreerst kreeg hij daartoe de gelegenheid niet. De
crisistijd had aan de Amsteldijk diepe sporen nagelaten: het personeel was ingekrom
pen, de behuizing schoot te kort, de binderij was aan de bezuiniging opgeofferd en de
dienstverlening aan het publiek liet veel te wensen over. Deze laatste misstand werd me
de veroorzaakt door het gebrek aan ingangen op zulke belangrijke bestanddelen als de
retroacta van de burgerlijke stand en de omvangrijke notariële archieven. In de bezet
tingsjaren werd dit alles er uiteraard niet beter op en na de bevrijding kwam het archief
maar moeizaam weer op gang. Intussen zat Hart niet stil, zette zich voor het eerst tot
schrijven en leverde in de jaren 1948-'51 een reeks van bijdragen aan het historisch tijd
schrift 'De Zaende', waarvan hij redactielid was. Het waren zijn eerste verkenningen
op de gebieden, die hij tot de zijne zou maken: geschiedenis van handel en bedrijfsleven
en historische demografie, in dit verband die van zijn geboortestreek.
In deze jaren werkte hij ook samen met zijn vrouw aan de bronnenpublikatie over de
geschiedenis van de Lutherse kerk in de Verenigde Staten, die in 1958 zou verschijnen
als 'Protocol of the Lutheran Church in New York City 1702-1750'. De Amerikaanse
kerkhistoricus Harry Kreider had in Hart de aangewezen man gevonden om de in Ame
rika aanwezige Nederlandse archiefstukken in fotokopie te transcriberen, in het Engels
te vertalen en te annoteren. De grote waardering voor zijn medewerking kwam tot ui
ting in het eredoctoraat, dat hem in 1952 op initiatief van Kreider werd verleend door
[299]