Archiefrecht XXII Tarieven rijksarchiefdienst De voor de rijksarchiefdienst geldende tarievenbeschikking is opnieuw gewijzigd. In 1980 waren reeds de tarieven en de tarievenstructuur ingrijpend herzien.1 Bij die gele genheid is er in deze rubriek op gewezen dat nog niet was gesleuteld aan het onderscheid tussen het interne en het externe tarief en dat bovendien het tarief voor onderzoek en het verstrekken van afschriften en uittreksels ongewijzigd was gebleven. Op deze twee punten is de tarievenbeschikking nu gewijzigd (beschikking van de staatssecretaris van CRM van 21 augustus 1981, MMA/Ar U-216.728, Stcrt. 167). In 1980 had de algemene rijksarchivaris, op advies van het Convent van rijksarchivaris sen, voorgesteld het onderscheid tussen intern en extern tarief (ingevoerd in 1972) te vervangen door dat tussen het gewone tarief en een 'instellingentarief'. Thans gelden voor het maken van reprodukties twee tarieven: een 'in het algemeen', een ander 'in bij zondere gevallen'. Toepassing van het laatstgenoemde tarief is beperkt tot bepaalde vormen van reprodukties (electrostatische kopieën en microfilmopnamen) en tot een beperkte kring van gebruikers. Dat zijn in de eerste plaats de beheerders van archiefbe waarplaatsen in de zin van de Archiefwet 1962. Zij profiteerden sinds 1975 reeds van het interne tarief.2 Verder geldt dit bijzondere tarief als, in de plaats van uitlening van archivalia op grond van artikel 23 van het Archiefbesluit, volstaan wordt met het verstrekken van repro dukties. Deze mogelijkheid is een gevolg van een aanbeveling die de Archiefraad in 1978 in advies nr. 168 deed.3 Volgens de richtlijnen ten behoeve van uitlening van ar chiefbescheiden verdient verstrekking van kopieën de voorkeur boven uitlening van de originelen.4 Ook geldt het bijzondere tarief 'ten behoeve van personen en instellingen, werkzaam op het terrein van het archiefwezen, indien naar het oordeel van de beheerder van de rijks archiefbewaarplaats de vervaardiging van die afbeeldingen geschiedt voor onderwijs doeleinden of ter verruiming van de onderzoeksmogelijkheden elders'. Om dit te kun nen begrijpen moet men de voorgeschiedenis van de nieuwe beschikking kennen. De tarievenbeschikking van 1980 bepaalde dat het interne tarief geldt ten behoeve van 1 Archiefrecht XX, NAB 84 (1980) 592-594. 2 Archiefrecht XVI, NAB 79 (1975) 401. 3 Archiefrecht XIX, NAB 84 (1980) 69. 4 NAB 85 (1981) 212, richtlijn 3. archiefdiensten, de rijks archiefschool, 'overheidsinstellingen en van organisaties, werkzaam op het gebied van het archiefwezen alsmede ten behoeve van onderzoek door personen en instellingen, indien dit onderzoek naar het oordeel van de beheerder een zuiver wetenschappelijk doel beoogt'. Zowel de algemene rijksarchivaris als de Archief- raad hebben ervoor gepleit om dit onderscheid tussen wetenschappelijk en niet- wetenschappelijk onderzoek te laten vervallen.5 Verder was door de rijksarchiefdienst een 'instellingentarief' bepleit om het mogelijk te maken tegen een laag tarief te voldoen aan de toenemende vraag van instellingen en or ganisaties op het gebied van het archiefwezen (waaronder lokale en regionale histori sche en genealogische verenigingen) om grote aantallen kopieën van genealogische en andere bronnen. Hetzelfde geldt voor de kopievraag van de gemeente- en streekarchie ven. Door aan deze vraag te voldoen wordt een deel van de druk op de rijksarchieven weggenomen. Bij vergelijking van de oude en de nieuwe bepaling lijkt het dat het werkingsgebied van het interne tarief (thans: tarief in bijzondere gevallen) is ingeperkt. Overheidsinstellin gen kunnen er niet meer van profiteren tenzij voldaan is aan twee voorwaarden: a) de instelling is werkzaam op het terrein van het archiefwezen en b) de vervaardiging van de reprodukties moet naar het oordeel van de beheerder geschieden voor onderwijsdoel einden of ter verruiming van de onderzoeksmogelijkheden elders. Uit de voorgeschie denis kan geconcludeerd worden tot een ruimte uitleg van 'werkzaam op het terrein van het archiefwezen'. Daaronder vallen in de eerste plaats de ook vroeger van het interne tarief profiterende instellingen die tot het archiefwezen in enge zin behoren: archief diensten, Archiefraad, rijks archiefschool. Ook de registratuur valt er m.i. onder. De kring kan nog wijder getrokken worden. Blijkbaar horen ook lokale en regionale histo rische en genealogische verenigingen ertoe, hoewel deze zeker niet uitsluitend op het terrein van het archiefwezen werkzaam zijn. Daaruit meen ik te mogen concluderen dat ook voor andere instellingen, die in hun werk mede op het terrein van het archiefwezen komen, van het instellingentarief kunnen profiteren, mits voldaan wordt aan voor waarde b): reproduktie voor onderwijsdoeleinden of ter verruiming van de onder zoeksmogelijkheden elders, ter beoordeling van de beheerder van de archiefbewaar plaats. Bij een engere interpretatie zou de kans bestaan dat een instelling buiten het ar chiefwezen, mits deze op de lijst van instellingen ingevolge artikel 23 van het Archief- besluit staat, de originele archivalia te leen zou vragen en vervolgens zou profiteren van de onder c. (hierboven als tweede) aangegeven mogelijkheid voor toepassing van het bijzondere tarief. Voor personen gelden dezelfde voorwaarden a) en b), maar ook hier bepleit ik een rui me interpretatie. De Archiefraad wenste dat ook individuele onderzoekers als ze grote aantallen kopieën nodig hebben, van het lagere tarief kunnen profiteren. 'Verruiming van de onderzoeksmogelijkheden elders' kan heel wel door een individuele onderzoeker als argument worden aangevoerd. Op grond van de voorgeschiedenis zal de toepassing van het bijzondere tarief voor individuele onderzoekers toch wel beperkt 5 Advies nr. 212 van de Archiefraad van 14 april 1981; zie ook Archiefrecht XIX, NAB 84 (1980) 69-70. [374] [375]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1982 | | pagina 44