Hollands tijdperk (1650-1800): Dit tijdperk wordt gekenschetst door vrij revolutionaire wijzigingen op technisch gebied, stoelend op de overgang naar de windmolen met zijn veel grotere arbeidsvermogen (80-100 PK) dan de watermolen (toen 1-5 PK per rad). Zo voerde men de 'kantstenen' (kollergang), 'kapperij' (voor touw), 'wrijfbak' (hollander, voor snellere verwerking van lompen, resp. de vezels, die een kortere fermentering mo gelijk maakte), en ten slotte de 'pietmolen' (de voorganger van de kalander voor het mechanisch gladden van het papier) in. Langs de Zaan ontstaan de eerste grootbedrij ven op papiermakersgebied, wier talrijke personeel (50-60 man) meer gespecialiseerd is dan in de gebruikelijke, kleine familiebedrijven. Aankoop van lompen en een zeer zorg vuldig sorteren hiervan, dragen ertoe bij om het Hollandse papier spoedig elders als voorbeeld ter navolging te stellen. Toch kunnen er ook in dit papier gebreken optreden, ook al behoren die tot sporadi sche uitzonderingen: 1) te hoge zuurgraad door een overdosis aluin bij het lijmen. 2) kleine metaaldeeltjes (brons, maar vooral ijzer) die van het grondwerk en de hol- lander-schenen afkomstig zijn. 3) sporen ijzer of zwavelverbindingen uit het fabricagewater. 4) grauwachtig wit en onsterk papier tengevolge van minderwaardige lompen, vooral in de Franse tijd en door het Continentale Stelsel. Hierbij zij opgemerkt, dat punt 2 en 3 ook bij vroegere papieren kunnen voorkomen, waar in de hamerbakken meestal ijzeren nagels en grondwerk gebruikelijk waren. Tijdperk van industrialisering (1800-1950): Deze 150 jaar betekenen voor de papierma kerij in heel Europa en ook elders een uitermate bewogen tijd. Want de ontwikkelingen die in het vorige tijdperk op gang gekomen zijn, zetten zich als een ware kettingreactie voort. Er zijn hiervoor voornamelijk twee oorzaken te noemen: 1) De verhevigende Iompenschaarste door de gestaag toenemende vraag naar papier. 2) De Industriële Revolutie, die de papiermakerij van een ambacht tot industrie om vormt. De stijgende vraag naar papier leidt noodgedwongen tot introductie van nieuwe grondstoffen, terwijl de sociale en technische ontwikkeling de mechanisatie bevordert, de invoering van de papiermachines, nieuwe werkwijzen en hulpmachines. Dit alles ge schiedt verre van synchroon, noch in ons land, noch daarbuiten. Daarenboven vergroot de herleefde internationale papierhandel (vooral sinds 1850) als zelfstandige factor de verwarring, door nieuwe produkten (van onbekende oorsprong) elders te introduceren, het zij onder eigen, het zij onder bewust misleidende benaming. Al deze nieuwigheden in de papiernijverheid maken op hun tijd kinderziekten door, bij de ene fabrikant vroeger of langduriger, bij de andere later of korter. Zo komen van lieverlee een groot aantal nieuwe produkten op de markt, waarvan niemand ook maar in de verste verte het toekomstige gedrag kan raden. Of en wanneer die produkten in gang vinden, hangt veelal af van de conservatieve of vooruitstrevende instelling van fa brikant en/of klant; hun grotere of geringere beheersing van het vak en hun financiële mogelijkheden. Wij zullen nu proberen om de verschillende wijzigingen in de papierindustrie naar mo gelijkheid chronologisch te behandelen. [350] Zoals reeds aangeduid, moet de eigenlijke aanleiding tot de 'nieuwigheden' in de pa piermakerij gezocht worden in de nijpende lompen- d.w.z. grondstoffenschaarste, die vooral onze buurlanden sinds de 18e eeuw teisterde, toen de Hollanders overal waar zij konden de goede lompen opkochten en de papiermakers elders met het slechte over schot lieten zitten. Dit laatste noopte onze buren tot intensiever rotten, wat de linnenve zel zeker geen goed deed, terwijl de Hollanders met een zeer summiere fermentering van de halfstof konden volstaan. Door hun internationaal georiënteerde handel en de klinkende munt waarover de Ne derlanders sinds 1600 beschikten, waren zij niet alleen in staat om in het buitenland de beste lompen op te kopen; zij financierden tevens hele groepen van buitenlandse pa piermolens: in Zwitserland, Zuidduitsland en de Elzas (1600-1640), maar ook in Frank rijk (1640-1685), voornamelijk in de Auvergne en Normandië. Deze papieren treffen wij niet alleen in Nederlandse archieven aan, maar veelal ook in Engeland, Skandmavië en Rusland dank zij de intensieve handel der Hollanders met die gebieden. Een zeer moeilijke tijd heeft voor het eerst de Hollandse papiernijverheid tijdens het Continentale Stelsel onder Napoleon (1807-1815), wat ook wel aan het papier uit die tijd in onze archieven te zien is. Het steekt echter nog altijd gunstig af bij hetgeen vele Duitse en Skandinavische papiermakers in de 17e en 18e eeuw aan hun afnemers durf den voorzetten. Na 1815 herstelt zich trouwens de kwaliteit van het Nederlandse papier snel, vooral het handgeschepte, dat tot in de dertiger jaren van deze eeuw zijn goede nam weet hoog te houden. De Hollanders hadden echter nog andere troeven in handen. Dat was in de eerste plaats de omstreeks 1660 aan de Zaan uitgevonden 'wrijfbak', die hier het eigenlijke werk van het vervezelen der lompen moest doen; en hij deed dit sneller en beter dan welke ham- merbak ook. Ruim 60 jaar is het gebruik van die wrijfbak tot de Zaanstreek beperkt ge bleven en alleen maar schoorvoetend daarbuiten opgenomen. Zeer belemmerend voor zijn verbreiding werkte het feit, dat hij in de windmolen ontstaan was; in het buitenland (en ook bij ons op de Veluwe) in watermolens geïnstalleerd moest worden, hetgeen een heel andere transmissie vereiste. Vooral in Duitsland en Frankrijk verkeek men zich daarbij danig in de tandwieloverbrenging, zodat de rol te hard draaide en, de stof 'doodmalend', veelal tot teleurstellingen leidde. Deze papieren zijn aan hun geringe scheurweerstand en slechte kleur herkenbaar. Het bleken van gekleurde lompen moet als een eerste, bescheiden poging beschouwd worden om aan meer grondstoffen te komen. Sinds de middeleeuwen bleekten de Neder landers hun linnen met karnemelk en loogas, waarna zij de lappen op de bleek uitbreid den. Haarlem was hiervoor tot het midden van de 19e eeuw tot ver over onze grenzen be roemd. Geverfde linnens, zoals blauwe kielen en andere kledingstukken, kon men niet bleken en men moest hen tot blauwe en grauwe papieren verwerken. In 1774 stelt echter de Zweed K. W. Scheele (1742-1786) de blekende werking van chloor op plantaardige ve zels vast, terwijl in 1779 Charles Tennant (1768-1838) het eerst met bleekpoeder (chloor kalk) aan de markt komt. Dat het bleken hiermee, evenals met chloorgas, met vitriool en met zwavelzuur nogal eens erg hardhandig en ondeskundig gebeurde, en ook het 'naspoelen' vaak veel te wensen overliet, is nog aan sommige papieren uit de 19e eeuw duidelijk vast te stellen doordat de vezel elke stevigheid verloren heeft. [351]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1982 | | pagina 32