alle bestuurshandelingen en zelfs niet speciaal de belangrijkste, ook in de losse stuk ken terugkomen. De onderwerpsbundels op zichzelf vormen anderzijds en dat is dan wel een zeker voordeel een zij het zeer onvolledige en vage nadere ingang op de notulenboeken en registers van uitgaande stukken. Het creëren van deze bundels schaadt echter de toegankelijkheid van de registers, waarin vaak zonder onder- werpsvermelding, maar slechts met datum en/of nummer naar losse stukken wordt verwezen. Van Muiken bestrijdt, dat indicering een efficiënte mogelijkheid is, omdat indices alleen per jaar zijn aangelegd. Als er al indices door de administratie zelf zijn aange legd dat is vrijwel alleen bij grotere gemeenten het geval dan zijn deze inder daad meestal per jaar opgemaakt. Het gebruik daarvan is natuurlijk weinig efficiënt en ik heb dan ook indices over minimaal 10 jaar bedoeld en bij niet al te grote ar chieven over aanzienlijk langere perioden; deze behoren door de archiefdienst te worden vervaardigd, als het niet afdoende door de administratie is gebeurd. Het herstel van de chronologische orde van de losse stukken is niet alleen het gemakke lijkst, maar zou bovendien tijd vrijmaken om aan de indicering te werken, een be zigheid die men bovendien aan goed begeleide hulpkrachten kan overlaten. Van Mulkens beroep op paragraaf 27 van de Handleiding om de onderwerpsgewijze herordening te rechtvaardigen is niet terecht. Deze paragraaf beveelt in de toelich ting juist aan om de chronologische ordening te herstellen (pagina 56 onderaan, pa gina 57 bovenaan) en wijst terecht op de relatie met de 'Resolutiën', zonder zelfs de indicateurs maar te noemen. Alleen als er 'geenerlei redenen' zijn ik begrijp hier uit: ontbreken van alle of vrijwel alle chronologische bestanddelen met verwijzing naar losse stukken dan verdient het 'dossiersysteem' aanbeveling. In paragraaf 26 staat zelfs imperatief: 'De losse stukken, waarvan door inwendige of uitwendige aanwijzingen blijkt, dat zij vroeger deel hebben uitgemaakt van serieën of dossiers, moeten zoo mogelijk weder tot serieën of dossiers worden vereenigd' (de spatië ring is van de auteurs). Het is overigens erg grappig, dat de onderwerpsgewijze herordening van gedeelten van chronologisch geordende archieven wordt verdedigd met een beroep op onder zoekers en raadplegers. De auteurs van de Handleiding moesten zich juist verzetten tegen onderzoekers en raadplegers, vooral historici, die alle dossiers tot chronologi sche series wilden herordenen. Ook die werkwijze is 10-tallen jaren in zwang ge weest. Uit Van Mulkens mededeling blijkt, dat de Algemene regels van de minister van bin nenlandse zaken uit 1949 van Panhuijsen stammen. Ik had dat niet verwacht, maar zoals Fasel in zijn artikel over het Successiebeginsel (NAB78 (1974) 108-123) al heeft aangetoond, ook de auteurs van de handleiding zondigden wel eens tegen hun eigen beginselen. P. F. A. Vrolijk en W. J. Meijerink mogen onderdelen uit de Algemene regels heb ben gebruikt, in ieder geval hebben zij de voor de 19de eeuw oorspronkelijke, meestal chronologische orde gerespecteerd of hersteld. Zij hebben zich voorts vrij weinig van de code-V.N.G. aangetrokken, al correspondeert hun hoofdindeling met die van de Algemene regels. Ook de oorspronkelijke dossiers van na ca. 1935, die volgens de code waren gerangschikt, hebben zij opnieuw ingedeeld. Het onderdeel 'personeel' in beide inventarissen zal registratoren bijvoorbeeld terecht doen gruwen (waarmee geen oordeel is uitgesproken over deze inventarissen). Van Mulkens keuze van deze twee voorbeelden is dan ook niet erg gelukkig. Het gebruik van de code-V.N.G. tot in alle finesses acht ik voor de 19de eeuw on juist en de Algemene regels schrijven dat ook niet voor ('desgewenst' gebruikt men de onderverdeling van de code). Bestaande archieven moet men niet met a-priori- schema's te lijf gaan. Mijn voorbeeld uit de stukken betreffende woningbouw wordt door Van Muiken afdoende bestreden, dat wil zeggen: ik had het zorgvuldiger moeten formuleren; niet woningbouw, maar bouwpolitie in het algemeen. Hieronder dit voorbeeld na der uitgewerkt en nog enkele andere voorbeelden. a. Onder Openbare gezondheid hoort in de code-V.N.G. ook de toepassing van de Hinderwet (1875) thuis. In de inventaris Horst 2211-2566 staan ze daar ook en wel over de jaren 1808-1939, met een noot, dat er ook voor 1875 wel voorschriften en verplichting tot aanvragen van vergunningen bestonden. Ook in Helden (1236-1474) beginnen deze vergunningen al in 1867. De vergunningen van vóór 1875 zijn in het algemeen echter niet uit overwegingen van volksgezondheid verleend. Voor Horst kan ik, bij afwezigheid van de specificatie slechts vermoeden dat er ook wel andere soorten vergunningen tussen zitten, op grond van (1) het feit, dat vergunningen voor brandgevaarlijke bedrijven zoals steenbakkerijen en stoomwerktuigen zich niet elders in het archief bevinden en (2) het voorkomen in nr. 2206, dus onder Openbare gezondheid, van een brief betreffende stoomwerktuigen. Uit de specificatie van Helden blijkt wel degelijk, dat Van Muiken de wetgeving ten onrechte heeft terugge projecteerd; vergunningen voor steenbakkerijen uit 1871-1873, nrs. 1322, 1324 (ver leend uit het oogpunt van brandpreventie); een vernisfabriek uit 1867, nr. 1421, is een twijfelgeval; is het niet gewoon een (wind)verf- of oliemolen? 1383 en 1427 be treffen windgraanmolens uit 1873. Ook in de inventaris Susteren (nrs. 1473 en 1474) worden deze zaken onder Openbare gezondheid geplaatst. Deze stukken hebben stellig niets met Hinderwet en Openbare gezondheid te maken. b. De stukken betreffende grondaankoop dienen volgens de code-V.N.G. onder het hoofdstuk Eigendom (-2.07.351) te worden geplaatst. Van Muiken plaatst ze onder de objecten waarvoor de aankopen zijn verricht, dus bijvoorbeeld onder scholen bouw en wegenaanleg. Deze stukken worden in de 19de eeuwse archieven ook meestal bij elkaar aangetroffen en Van Muiken laat dat terecht zo (een latere wijzi ging van bestemming van zo'n stuk grond kan men door verwijzing in de inventaris duidelijk maken). [329] [328]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1982 | | pagina 21