Den Teuling merkt bij het in de inventaris van Susteren gehandhaafde rubrieken
stelsel, toegepast in de periode 1919-1948, op, dat de gedeelten (welke gedeelten zijn
die de gedeelten?) van de rubrieken D en G wellicht beter naar voren konden zijn ge
haald. Van de vier door hem besproken inventarissen is dit de enige waarin de losse
stukken althans uil de periode 1919-1948, niet werden herordend volgens de code.
Hier werd de oorspronkelijke orde gehandhaafd en waar nodig hersteld. Immers in
Susteren zijn de indicateurs bij toeval nu eens integraal bewaard gebleven. En wat zien
we nu: Den Teuling wijkt onmiddellijk af van zijn met zoveel verve verdedigde uit
gangspunt, nl. handhaving van de oorspronkelijke orde: hij wil de rubrieken D en G
naar voren halen. (Afgezien van deze inbreuk op de oorspronkelijke orde vraag ik mij
af hoe men D en G in een alfabetisch rubriekenstelsel op een logische manier kan
plaatsen vóór A t/m C).
In de oorspronkelijke orde van het archief van Susteren waren enerzijds de series (op
die van de landbouwverslagen uit de periode 1919-1948 na) en anderzijds de losse stuk
ken betreffende de bijzondere onderwerpen apart behandeld (zie de verantwoording in
de inventaris, blz. 40 en 41). Met zijn opmerking dat dit de overzichtelijkheid van de in
ventaris niet bevordert wijkt Den Teuling wederom af van zijn eigen uitgangspunt, hij
wil ook hier blijkbaar weer ingrijpen in de oorspronkelijke orde.
Een ander bezwaar van Den Teuling tegen de besproken inventarissen is dat het
bestemmings- en het herkomstbeginsel niet juist zouden zijn toegepast.
Wanneer hij in dit verband allereerst opmerkt dat de gemeente nooit een ambtenaar
van het kadaster in dienst heeft gehad, heeft hij gelijk. Maar dat betekent echter nog
niet dat de kadastrale bescheiden daarom behoren tot het archief van het gemeente
bestuur, gevormd onder beheer van de gemeentesecretaris. Het gemeente-archief is
eigendom van de gemeente. De oude bewaard gebleven kadastrale kaarten in gemeente
archieven dragen evenwel de stempelopdruk 'Rijkseigendom'. Daar komt nog bij dat
de Dienst voor het kadaster de kadastrale kaarten, die hij de gemeenten toezendt, gere
geld terugvraagt en vervangt door nieuwe, waarbij de oude door die dienst worden ver
nietigd. Beschouwt men deze kaarten als gemeente-archief dan is mijn vraag op welke
grond die rijksdienst gemeentelijke archiefstukken mag vernietigen. De in gemeente
archieven aangetroffen kadastrale registers en kaarten zijn in mijn ogen te beschouwen
als ten gemeentehuize gedeponeerd rijksarchief.
Een ander zelfstandig archief waartegen Den Teuling bezwaar heeft, is dan van het
kiesdistrict Horst. Mijns inziens kan men echter de kiezerslijsten en processen-verbaal
van de verkiezingen van de gemeenten Bergen, Gennep etc. moeilijk beschouwen als ar
chiefstukken van het gemeentebestuur van Horst, gevormd onder beheer van de ge
meentesecretaris van Horst.
Den Teuling merkt bij de archieven van het provisorschap van de beurzenstichtingen te
Horst, het Heidens Electriciteitsbedrijf en Susterens kabinet van de burgemeester op,
dat dit geen afzonderlijke archieven zijn of dat er bij die zelfstandigheid minstens een
vraagteken geplaatst kan worden, daar de secretaris de beheerder van deze archieven
zou zijn. De zelfstandigheid van een archief wordt echter allereerst bepaald door de
vormer, niet de beheerder van dat archief.
[326]
Tenslotte nog dit. Den Teuling zegt in de inleiding van zijn bespreking dat van de inven
taris van Helden een nog uitvoeriger editie bestaat; dit is niet juist, wel van de inventaris
van Horst bestaat zo'n editie en daarnaast van die van Susteren.
W. van Muiken.
Reactie op Ordening en inventarisatie van gemeente-archieven door de
provinciale Limburgse archiefinspectie, door W. van Muiken
Daar Van Muiken uit mijn kritiek slechts het hoofdstuk Verantwoording en indeling
van een commentaar voorziet, krijgt de discussie over herstel dan wel herordening van
oorspronkelijk in chronologische orde gevormde onderdelen van 19de en 20ste eeuwse
archieven een meer principieel karakter. Ook al omdat de Limburgse archiefinspectie
niet de enige is, die de chronologische ordening, zeker wanneer die in wanorde is ge
raakt, met een zekere afkeer behandelt en omdat wel vaker moderne systemen zonder
meer ten aanzien van oude stukken worden toegepast, wil ik hier graag op ingaan.
1Ik geloof niet, dat het ontbreken van indicateurs op zichzelf zo'n grote ramp is, dat
het behoud of het herstel van de chronologische ordening van de ingekomen stuk
ken uit de 19de eeuw daardoor moet worden bepaald. De waarde van de indicateurs
daalt toch al sterk doordat slechts 15% van de ingekomen stukken van na 1850 voor
bewaring in aanmerking komt. Van Muiken wijst er bovendien terecht op, dat de in
dicateurs vaak weinig consequent werden bijgehouden.
Van Muiken is niet ingegaan op mijn argumentatie, dat de oorspronkelijke chrono
logische ordening niet alleen uit de indicateurs blijkt, maar ook van de rest van de
chronologisch geordende, of liever: chronololgisch opgemaakte archiefbescheiden:
verwijzingen in de registers van uitgaande stukken en in de notulenboeken.
Wel komt hij met het gebruikelijke argument van de toegankelijkheid voor de on
derzoeker; dat ook deze lang niet altijd met de onderwerpsgewijze herordening is
gebaat, heb ik, ook al met een door Van Muiken niet bestreden voorbeeld van de
19de eeuwse werkwijze, aangegeven (pagina 75 bovenaan). Van Muiken geeft van
zijn kant als voorbeeld, dat men de bouw van een school bij samenvoeging van losse
stukken naar onderwerpen gemakkelijker toegankelijk maakt; 'alle stukken betref
fende de bouw liggen bij elkaar'. Dit is natuurlijk onjuist. Men kende toen het dos
sierstelsel in bestuursarchieven nog niet en de bouwgeschiedenis ligt dan ook ver
scholen in notulenboeken, registers van uitgaande stukken en dan pas de losse stuk
ken, die bij gevolg niet meer dan ongeveer de helft van de totale informatie bevat
ten. Ook in mijn ressort komen enkele rigoureus herordende archieven voor en mijn
ervaring is, dat de gebruikers, als vliegen op de stroop, op de onderwerpsbundels af
komen en verzuimen de minstens zo belangrijke chronologische archiefbestandde
len te raadplegen. Nadere toegangen op de registers zijn onmisbaar, omdat lang niet
[327]