De soms overdreven vrees van archivarissen voor knoeiers en sensatiezoekers is ingege
ven door de op zich zelf gerechtvaardigde bezorgdheid voor 'de belangen van nog in le
ven zijnde personen', zoals de gangbare formulering luidt. 'Ik vind het essentieel dat
het individu zich veilig en gerespecteerd weet in de overheidsarchieven,schreef Ribbe-
rink in een brief aan Vrij Nederland. 'Over de exacte plaats waar een grens getrokken
moet worden, bestaat ook bij mij, dat is u wel duidelijk, onzekerheid. Censuur moet
worden voorkomen, feiten zijn feiten, maar aan de andere kant heeft de burger recht
op groot respect en een grote behoedzaamheid van de zijde van een rijks- of gemeen
tearchivaris.'
Sommige particulieren die hun collectie overdragen aan een overheidsarchief, zijn in
derdaad uitermate gevoelig waar het het waarborgen van de privacy betreft. De oud-
KVP-politicus dr. J. E. de Quay bij voorbeeld wilde aanvankelijk zijn dagboeken ver
branden voor hij zijn particulier archief overdroeg aan het Rijksarchief, maar werd
daarvan weerhouden door de garanties die hem door het Rijksarchief werden geboden.
Want juist ter bescherming van de privacy hebben archivarissen bij veel particuliere en
sommige overheidscollecties een machtig wapen in handen: ze kunnen eisen dat auteurs
niet tot publikatie overgaan voordat zij hun artikel of boek aan de archivaris hebben
voorgelegd. Daarbij stuit de onderzoeker ook weer onvermijdelijk op de mens achter
het archief want, zoals uit de al eerder aangehaalde woorden van Ribberink blijkt, de
exacte plaats waar een grens getrokken moet worden tussen de belangen van openbaar
heid en die van privacy is niet te bepalen. In de praktijk wordt die grens, al dan niet
beargumenteerd, door iedere individuele archivaris getrokken op basis van eigen in
zicht. Dat leidt tot uiterst grillige beslissingen.
Privacy
De notulen van een besloten vergadering van de Haagse gemeenteraad over de benoe
ming van Van 't Sant waren aanvankelijk niet alleen voor ons gesloten vanwege ons
veronderstelde gebrek aan wetenschappelijkheid, maar ook met het oog op de privacy
van Van 't Sant hoewel Van 't Sant al vijftien jaar dood is. De uitgebreide benoe
mingsdossiers over Van 't Sant bij het ministerie van Justitie daarentegen waren voor
ons ter inzage mits we de daaruit verzamelde gegevens voor publikatie voorlegden.
(Justitie maakte overigens geen enkel bezwaar.) Toen de journalist Dick Verkijk begin
jaren zeventig materiaal verzamelde voor zijn boek Radio Hilversum 1940-1945, kreeg
hij geen toegang tot die dossiers over de omroep in oorlogstijd die bij het Rijksarchief
berustten. Verkijk weigerde namelijk de daarvoor vereiste verklaring te tekenen dat hij
zijn gegevens voor publikatie zou voorleggen met als motief dat hij één keer in zijn le
ven censuur had meegemaakt en dat niet nog een keer wilde. Opmerkelijk was dat De
Jong hem wél zonder enige voorwaarde toegang gaf tot de dossiers die bij Oorlogsdo
cumentatie lagen (Eerlijkheidshalve vermelden we dat wij ons voor de serie over Van 't
Sant wel aan de 'censuur' van het Rijksarchief hebben onderworpen, maar dat dit nooit
tot enig probleem heeft geleid).
Soms ontstaan er zelfs problemen als de regels volstrekt duidelijk zijn. In 1968 ver
scheen het boekje Maar Majesteit, nagelaten herinneringen van oud-minister van Oor
log A. W. P. Weit ze! aan koning Willem III, geredigeerd en ingeleid door de journalist
[310]
Paul van 't Veer. Aan alle voorwaarden waaronder de collectie-Weitzel bij het Rijks
archief was gedeponeerd, was voldaan en de rijksarchivaris hoefde geen voorafgaande
toestemming te verlenen. Toch ontstond in hofkringen zoveel rumoer rondom de ver
onderstelde schending van de privacy van het koninklijk huis door dit boekje dat de
toenmalige minister van CRM, mevrouw Klompé, zich persoonlijk naar de koningin
begaf. Juliana verklaarde geen enkel bezwaar tegen publikatie te hebben en daarmee
was de kous af.
De regels die nu voor het archiefwezen gelden, zullen in de toekomst ongeacht de
vraag of rijks- en gemeentearchivarissen erin slagen hun afwijkende interpretaties van
privacy en wetenschappelijkheid op één lijn te brengen worden doorkruist door een
nieuw element: de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB). Nu al staat de termijn van
vijftig jaar die geldt voor overheidsarchieven, onder druk door de regels die gelden voor
de notulen van de ministerraad. Het is de verdienste van de huidige minister-president
Van Agt dat sinds februari van dit jaar die notulen en de daarbij behorende verga
derstukken al na twintig jaar worden overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief en
daarmee onder bepaalde voorwaarden toegankelijk worden. Nog ingrijpender zullen de
veranderingen zijn als eenmaal duidelijk wordt wat de mogelijkheden van de WOB pre
cies zijn. Een aantal maanden geleden deed Dick Houwaart, chef voorlichting van het
ministerie van Binnenlandse Zaken, de uitspraak dat journalisten met nieuwsgierig ge
noeg waren om werkelijk te profiteren van de mogelijkheden die de WOB biedt.
Die uitspraak is maar gedeeltelijk waar. In de eerste plaats is de WOB nog steeds zo on
doorzichtig dat maar een paar experts in Nederland ongeveer weten wat de praktische
toepasbaarheid van de WOB eigenlijk inhoudt. In de tweede plaats hebben nieuwsgieri
ge staatsburgers de laatste tijd enige opmerkelijke successen geboekt bij het vergaderen
van informatie uit overheidsstukken die tot dusver gesloten waren. Journalisten van di
verse bladen hebben voor zich zelf al het recht bevochten recente notulen van de mi
nisterraad gedeeltelijk in te zien. Redacteuren van De Telegraaf kregen op grond van de
WOB inzage in de zogenaamde draaiboeken die de ambtenaren opstellen voor nieuwe
bewindslieden en waarin uitgebreid beschreven staat welke beleidszaken prioriteit die
nen te hebben. Het PvdA-kamerlid Piet Stoffelen had de primeur als eerste parlementa
riër kamervragen (over de WOB) te kunnen stellen op basis van een brief van de toen
malige minister van Binnenlandse Zaken H. Wiegel aan de provinciale besturen die hij,
zich beroepend op de WOB, van datzelfde ministerie had gekregen. De openbaarheid
rukt op, overigens niet tot genoegen van iedereen. Van dezelfde H. Wiegel is de uit
spraak, bij een andere gelegenheid in kleine kring gedaan: 'Als dit allemaal openbaar
wordt, ga ik voortaan maar meer bellen.
Hugo Arlman.
Gerard Mulder.
[311]