6. Het pleit niet voor het inzicht van de commissie dat zij in dit verband de discussie
bij het ontstaan van de Handleiding ten tonele voert. Waar het toen om draaide, n.l.
het respect des fonds, is het niet in het geding, zodat de opgedrongen vergelijking vol
komen misplaatst is en beter achterwege had kunnen blijven.
Men kan ook op grond van andere belangen dan die van de bezoeker het gebruikte or
deningssysteem willen verbeteren. De commissie beschouwt elke verbetering blijkbaar
als een verstoring van de inwendige structuur. Wat dit betreft kan de commissie de
hand in eigen boezem steken. Als iets strijdig is met het door de administratie gebruikte
ordeningssysteem, dan is het wel de op de code VNG gecreëerde bovenbouw, waar de
commissie mee aan komt zetten. Verslagen en notulen van raad en van burgemeester en
wethouders hadden onder -2.07, resp. -2.07.51 en -2.07.52 beschreven moeten worden,
aldus geordend naar het volgens de commissie zo belangrijke gezichtspunt van dat
bestuur. Waar de commissie zich voortdurend opwerpt als bewaarder van het taak-
organisme principe, doet het vreemd aan dat eerdergenoemd principe in dit geval wordt
ingeruild voor een archivistisch principe. Ik blijf er dan ook bij dat de commissie op
twee gedachten hinkt.
Overigens ben ik het met de commissie van harte eens, dat binnen het archiefwezen
meer belangstelling moet komen voor moderne ordeningsstelsels, met name de code
VNG. De daadwerkelijke bijdrage daartoe van de commissie valt daarom zeer te prij
zen.
7. De kritiek van de commissie op 'mijn' archiefschema is ten dele niet onterecht. Ik
heb zelf al bij voorbaat aangegeven dat het, net als het archiefschema van de commis
sie, voor verbetering vatbaar is. De afsluiting van de verschillende rubrieken met 'overi
ge onderwerpen' komt inderdaad wat ongelukkig over. Als de commissie daaraan de
kwalificatie geeft van 'nutteloos', lijkt mij dat niet helemaal terecht. Dat op zoek naar
bepaalde categorieën stukken daardoor de gehele inventaris moet worden geraad
pleegd, komt mij overdreven voor.
Als de commissie mijn archiefschema beoordeelt als een stap terug, is dat haar goed
recht. Dat een dergelijke beoordeling wordt ingegeven vanwege het ontbreken van een
structuur voor de losse stukken, is mij niet duidelijk. Zijn alle archieven met hun losse
stukken van vóór de toepassing van de code VNG dan niet structureel geïnventariseerd,
en zonee wat heeft dit tot gevolg gehad?
8. Het valt mij op dat de commissie zichzelf verschillende malen tegenspreekt. In het
voorbeeld van de Texelse inventaris stelt zij terecht geen 8 subrubriekjes te maken voor
12 beschrijvingen. Maar even daarvoor oordeelt de commissie mijn rubriekafsluiting
met 'overige onderwerpen' als nutteloos. Het is toch duidelijk dat een zoëven genoem
de rubriekafsluiting wordt gemaakt ter voorkoming van een teveel aan subrubriekjes.
Ik vraag me dan af wat de commissie eigenlijk wil.
Tenslotte, een tiental jaren praktische ervaring met de code VNG heeft mij de code
doen leren kennen als een uitstekend en niet meer weg te denken hulpmiddel voor de
administratie. Het gaat mij te ver ditzelfde systeem klakkeloos over te nemen voor het
inventariseren van archieven. Dit ordeningshulpmiddel is daar in eerste instantie niet
voor gemaakt noch bedoeld. Daarom blijft hetgeen de commissie voorstelt voor mij
een archiefschema met kunstgrepen, vleesch noch visch. Er moeten andere wegen te
vinden zijn, waarbij toch recht aan archivistische principes kan worden gedaan. Het
geen ik heb voorgesteld is een poging in die richting.
De controverse spitst zich dan ook in feite toe op het verschil in waardering van de code
VNG; gegeven voor alle tijden of een stelsel uitsluitend voor de dynamische en semi-
statische periode.
Niettemin komt de commissie de eer toe deze problematiek te hebben gesignaleerd èn
een oplossing daarvoor te hebben aangedragen. Dat ik daartegen enkele bezwaren heb
en dit niet als dè oplossing beschouw, is in dit verband van ondergeschikt belang.
A. A. Veer
[272]
[273]