wetenschap moet letten, het beste zichtbaar zijn. Daarvoor moet het kenmerkende van wat die cultuur heeft voortgebracht in dat land aanwezig zijn. Voor de wetenschap en het onderwijs aan jeugd en volwassenen zijn de kennis van de eigen cultuur en het begrip daarvoor onmisbaar. Die kennis en dat begrip kunnen niet worden verkregen wanneer de belangrijke uitingen van de cultuur niet in het land zijn. Ook buitenlandse bezoekers mogen verwachten dat zij in het land zelfde voortbrengse len van de nationale cultuur en haar geschiedenis vinden. Het is al om deze redenen, dat het een opdracht is van een nationale samenleving te zor gen voor het behoud van belangrijke waarden die haar uit het verleden zijn overgele verd. Op deze opdracht, als een van de taken waartoe de opdracht tot cultuurover dracht aan ons nageslacht ons verplicht, is gewezen in de memorie van toelichting op de begroting voor 1975 (zitting 1974-1975, 13100, nr. 2) en in nota's over kunst- en mu seumbeleid (Tweede Kamer, zitting 1974/75, nr. 13981 en zitting 1976/77, nr. 14290). Met het in stand houden en ontwikkelen van culturele waarden hangen onmiddellijk sa men het toegankelijk maken van die waarden voor de bevolking en het bevorderen van mogelijkheden, eraan deel te hebben. Dit wetsontwerp is gericht op de eerste doelstel ling, zonder welke de beide andere nu noch later kunnen worden verwezenlijkt. Niet alleen de voortbrengselen uit ons eigen verleden, maar ook de banden in het verle den met andere beschavingen, de invloed van gedachten en voortbrengselen uit andere landen, zijn van belang voor het begrip van onze eigen samenleving in onze tijd. Een aantal van elders afkomstige voorwerpen heeft het beeld van de Nederlandse cultuur mede bepaald, bij voorbeeld voorwerpen die getuigen van de band die Nederland met een ander land heeft gehad of verzamelingen die van oudsher in Nederland zijn ver zorgd en beschreven. Natuurlijk kunnen zulke voorwerpen en verzamelingen ook voor de cultuur van het land van ontstaan van belang zijn. In gevallen van mogelijke uitvoer naar het land van oorsprong zal dan moeten worden bezien, welk belang overweegt. De Nederlandse culturele aanwezigheid in het buitenland zal bij invoering van deze wet nauwelijks of niet beperkt worden. Het doel van deze wet is immers gelegen in de be scherming van die, slechts betrekkelijk weinige, voorwerpen welke in Nederland min of meer onmisbaar en onvervangbaar zijn. Daarnaast zijn er veel voorwerpen van culture le waarde, veel werken van goede tot heel goede kwaliteit, waarvan al voldoende voor beelden in Nederlandse collecties aanwezig zijn, zodat die niet onder de werking van de wet zullen vallen. III Behoefte aan beschermende maatregelen a Gevaren voor verdwijning van het culturele erfgoed De algemene erkenning van de waarde, die het eigen cultuurbezit voor een land heeft, neemt niet weg dat de natuur dikwijls sterker is dan de leer. Wegens de stijging van de prijzen voor belangrijke kunstvoorwerpen, die soms zeer ver is uitgegaan boven de al gemene prijsstijging, zien meer en meer beleggers in kunstvoorwerpen waarde-objecten die hun bezit kunnen vrijwaren tegen geldontwaarding of zelfs in waarde kunnen doen toenemen. Wie uit deze overwegingen kunst verzamelt, zal de gelegenheid te baat [196] nemen, wanneer hij op gunstige voorwaarden naar het buitenland kan verkopen. Het gevaar voor verdwijning van kunst en andere cultuuruitingen wordt nog vergroot door verhuizingen naar het buitenland, waarbij kunst als deel van de inboedel mee verhuist. Erfgenamen van verzamelaars, die met liefde en kunstzin hebben verzameld, zullen wel eens aan hun financiële belang de voorkeur geven boven het Nederlandse culturele belang. Successierechten, andere uitgaven die zich bij een erfenis voordoen, en de dik wijls aanwezige noodzaak van boedelscheiding kunnen nopen tot verkoop. Veel be langrijk cultuurbezit bevindt zich in kerkelijke handen. Door de grote veranderingen in het kerkelijke leven is de aandrang tot vervreemding daarvan toegenomen: kerkelijke voorwerpen verliezen hun liturgische betekenis; kerkelijke instellingen raken in geld nood. Het te gelde maken van kostbare voorwerpen levert bovendien een besparing op van naar verhouding vaak aanzienlijke kosten voor onderhoud en beveiliging. (Ook particuliere stichtingen, zoals hofjes, die waardevol cultureel bezit hebben, kunnen zich door geldnood gedwongen voelen tot verkoop van bezittingen.) Met waardering noe men wij hier overigens de maatregelen die onder andere de bisdommen hebben getrof fen om het verdwijnen van kunstschatten tegen te gaan. Gelukkig zijn er belangrijke bruiklenen uit kerkelijk bezit aan musea. b Deviezenbesluit 1945 In de jaren 1940-1945 zijn grote verliezen aan het nationale cultuurbezit toegebracht. In de verwarring aan het einde van de oorlog werd gevreesd voor nog meer verliezen en voor pogingen om onrechtmatig verkregen cultuurvoortbrengselen over de grenzen te voeren. Er werd dan ook een sterke behoefte gevoeld aan een wettelijke regeling van de uitvoer van cultuurvoorwerpen. Zulk een regeling kon worden ingepast in de wets besluiten die ten doel hadden om onze krappe deviezenpositie te versterken. Op grond van artikel 1 van de Deviezenbeschikking uitvoer kunstschatten 1977 (Stcrt. 1977, nr. 95), gebaseerd op het Deviezenbesluit 1945 (Stb. F 222) is de uitvoer van schilderijen met een waarde boven 20.000,en van alle overige kunstschatten (in beginsel ook al le antiek) met een waarde hoger dan 80.000,— slechts toegestaan met een verklaring van geen bezwaar, afgegeven door of namens de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. De uitvoer van niet als kunstschatten aan te merken antiek is niet aan beperkende bepa lingen gebonden. Op aanwezigheid van de vereiste verklaring wordt controle uitgeoe fend door de ambtenaar der invoerrechten en accijnzen bij wie de aangifte ten uitvoer wordt gedaan. Het Deviezenbesluit 1945 en de daarop steunende Deviezenbeschikking 1977 zullen vervallen wanneer de Wet inzake de financiële betrekkingen met het buiten land (Wet van 28 mei 1980, Stb. 321) in werking zal treden. [197]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1981 | | pagina 3