bouw en inrichting van archiefbewaarplaatsen, waarvan deze secretaris is, deze proble matiek ook in haar beschouwingen betrekt. Dit laatste wordt door drs. Den Teuling be vestigd. Drs. Van Iddekinge denkt, dat inderdaad de meeste diefstal via de studiezalen plaats vindt, omdat daar de mogelijkheden het grootst zijn. Hij merkt ook nog op, dat ook diefstal door het eigen personeel uit de depots plaats kan vinden, hetgeen extra moeilijk te ondervangen complicaties met zich meebrengt. Drs. Den Teuling meent, dat in zulke gevallen enigerlei beveiliging van de depots in bouwkundige zin weinig zin heeft. Drs. Van Iddekinge beaamt dat, en acht ook strenge visitatie een ondoenlijke zaak, die ook nimmer waterdicht kan zijn. Drs. Den Teuling meldt in het kort, welke overwegingen bij de commissie voor de bouwvoorschriften op beveiligingsgebied een rol spelen. Aangaande de deuren zal er een eis gesteld worden dat forcering door een amateur niet gemakkelijk is, maar waar een beroepsinbreker zich niet door zal laten storen. Drs. Van Iddekinge meldt in dit verband, dat de depots van het Arnhemse gemeentear chief aan de openbare weg liggen, waartegen als maatregel een aantal zeer zware kluis deuren geïnstalleerd werd. Die zijn niet absoluut inbraakveilig. Binnen veertien dagen na de ingebruikneming waren er sporen van een poging tot inbreken te zien, wellicht omdat men er van uitgaat, dat achter een kluisdeur wel iets moet zijn, dat kostbaar is. Het gaat hem echter tevens om het tegenovergestelde te propageren, n.l. het gebruik van onopvallende, gewone deuren. Overigens is hij nog het meest bevreesd voor dege nen, die uit een onverklaarbare beweegreden de boel vernielen, en daarvoor zijn dikke deuren een goed afschrikmiddel. Drs. Van Albada vraagt, hoe men denkt over het verbod om eigen spullen mee naar de studiezaal te nemen, maar in de plaats daarvan van archiefwege potloden en papier te verstrekken zodat controle gemakkelijker wordt. In andere instellingen (b.v. prenten kabinetten) heerst die regel ook, en men hoort wel eens klachten, dat, wat in de ene in stelling wèl mag, in de andere weer niet toegestaan wordt. Drs. Van Iddekinge is het daar wel mee eens, maar het zou een collectieve regeling ver eisen en enig overleg over de beste methoden op dat gebied. De voorzitter vraagt of de zaal dat ook zo ziet. De heer Schoute vindt dat het hele probleem op deze wijze nogal sterk buiten zijn proporties getrokken wordt. Zijns inziens is zelfs dit systeem niet abso luut waterdicht en geven de ervaringen geen aanleiding om tot zulke strenge maatrege len te komen. Drs. Van Iddekinge meent, dat we inderdaad wel nuchter moeten blijven. Ook dr. Ketelaar vindt, dat we geen spoken moeten gaan zien. Hij vreest, dat als er al leen nog maar papier en potlood verstrekt wordt, de bezoekers de overtuiging kunnen krijgen, dat er dus wel kostbare zaken te verduisteren zijn, en we hen alleen maar op slechte ideeën brengen. Van Iddekinge benadrukt de wenselijkheid van uniforme regels bij alle archiefdiensten op dit punt, omdat dat ook voor de bezoekers duidelijkheid schept. Aangaande het op grote schaal microfilmen merkt hij op, dat inderdaad de risicofactoren bij veelgebruik te bronnen de prioriteit bij microfilmen kunnen bepalen. Gevraagd wordt, wat men kan doen in die gevallen, dat er geen studiezaal is en bezoe kers in de depots toegelaten moeten worden, zoals bij hele kleine archiefdienstjes nog [246] wel eens het geval is. Drs. Van Iddekinge meent dat daar alleen verscherpt toezicht iets kan baten. De voorzitter voegt daar nog aan toe, dat dit extra sterk speelt bij gemeenten waar helemaal geen archivaris is. Drs. Den Teuling verklaart desgevraagd, dat de com missie voor de bouwvoorschriften geen speciale voorschriften tegen diefstal op de stu diezaal zal maken, maar hoogsten tegen vandalisme. Anders zou er alleen nog een bun ker gebouwd mogen worden (hetgeen wèl energiebewust zou zijn), waar niet iedereen op zit te wachten. Aan mw. Ten Broecke is een vraag gericht, hoe in Arnhem een legitimatie van de jeugd wordt gevraagd. Zij vertelt dat toen de gratis raadpleging van bibliotheken door de jeugd tot 18 jaar ingevoerd werd, er stencils gemaakt zijn, waarin de ouders van een en ander op de hoogte gebracht zijn en zij verantwoordelijk gesteld zijn voor hun kinderen en eventuele schade moeten vergoeden. Dit formulier moet door de ouders onderte kend worden, en eerst dan krijgen de kinderen een bibliotheekkaart. Dit is dus een vorm van legitimatie, bij gebrek aan beter. Een andere vraag was, of legitimatie met een girobetaalkaart en -pasje geaccepteerd wordt als er alleen maar een postbusnummer op staat, daar de PTT postbussen prefe reert boven huisbestellingen en ook veel kamerbewoners in postbussen 'wonen'. Mw. Ten Broecke heeft daar geen enkele ervaring mee; de enige keer dat het voorkwam kon de betrokkene zich ook nog anders legitimeren. Dr. Ketelaar acht dit geen probleem; de betrokkene is toch via de PTT te bereiken. Dit wordt door mw. Ten Broecke erkend. De heer J. H. S. M. Veen wijst erop, dat de post bushouder kan beweren dat een aanmaning of brandbrief nooit door hem ontvangen is. Mw. Ten Broecke reageert daarop met de constatering dat als iemand postbushou der of niet een brandbrief naast zich neerlegt, de bibliotheek even weinig mogelijk heden tot vervolging heeft. Vroeger gingen er wel eens mensen op de fiets de adressen van slechte terugbezorgers langs, maar dat is gezien de hoeveelheid adressen vandaag de dag niet meer mogelijk. Een paar keer is geprobeerd het met de bedrijfsauto te doen, maar de sterke indruk bestaat, dat zodra de auto met opschrift 'Bibliotheek Arnhem' voor de deur stopt, niet opengedaan wordt. De arbeidsintensiviteit weegt niet op tegen het resultaat. Op de normale werkuren zijn zeer veel mensen niet thuis. En om mensen tussen 18.00 en 20.00 uur te bezoeken ontbreekt het personeel. Opgemerkt wordt nog, dat de PTT aan een ieder het adres van de persoon achter het postbusnummer moet verstrekken. [247]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1981 | | pagina 28