aan de aanvraagbriefjes, daar daaruit soms een bepaald patroon kan blijken. Daartoe is nodig dat deze briefjes gedurende lange tijd bewaard blijven. Drs. H. Bordewijk adviseert om, wanneer iemand geweigerd wordt, dit consequent vol te houden en de bezoeker naar het college van B W te verwijzen. Bij het gemeente archief van 's-Gravenhage wordt iemand al gedurende 5 jaar geweigerd, en dat blijft zo. De heer S. F. M. Plantinga vraagt of de studiezaalambtenaar het recht heeft de bezoe ker te vragen zijn tas te laten inspecteren, wanneer hij deze bezoeker verdenkt van diefstal. De heer Olthof antwoordt dat het visiteren aan kleding en lichaam alleen door een opsporingsambtenaar mag geschieden. Alleen wanneer iemand op heterdaad be trapt wordt, mag iedere burger iemand aanhouden. Wanneer men alleen maar een ver moeden heeft, geldt dat niet en kan men alleen vragen of de betrokkene zijn tas wil ope nen; weigert deze, dan houdt verder alles op. De heer S. E. Veldhuijzen meldt gelezen te hebben, dat een bibliotheek een beveili gingsambtenaar aangesteld heeft, die iedereen controleert op zijn leeskaart. Hij wijst er verder op, dat een bepaald lezerspubliek niet eens een legitimatie heeft en zonder inge schreven te zijn toch boeken kan lezen. De heer Olthof bevestigt, dat er zo'n bibliotheek met een bewakingsdienst is, maar hij kan niet beoordelen of dit goed of slecht werkt. Verder is er een vraag over de ervaringen met technische apparatuur, of de risico's van storingen niet te groot zijn en of er een onafhankelijk adviescentrum bestaat waar in formatie over die apparatuur verkregen kan worden, met name voor de toepassing in archieven. Ir. Schwippert meent, dat de technische kwaliteit in de loop van een zeer korte tijd sterk verbeterd is, waardoor de storingskansen sterk teruggelopen zijn. Verder zijn naar de eigenschappen van apparatuur nogal wat onderzoekingen verricht, zodat beter bekend is onder welke omstandigheden bepaalde apparatuur wel of niet geschikt is. De risico's van storing zijn nog wel groot, maar worden steeds kleiner. De soort storing hangt erg van het type af. Wat betreft het uitwisselen van adviezen: TNO, die hier een speciale werkgroep voor heeft, en TWBS te Baarn, die namens de verzekeringsmaatschappijen optreedt, kunnen onafhankelijk advies geven. Deze adviezen gaan overigens niet zo ver, dat aangeraden wordt in een bepaalde situatie een bepaald apparaat van een be paalde fabrikant te nemen. Drs. Van den Broek vraagt aan ir. Schwippert of naar analogie van de musea ook door de archieven adviezen aan hem gevraagd kunnen worden. Deze antwoordt dat sedert 1972 een nauwe samenwerking tussen TNO en het ministerie van CRM bestaat, waarbij allereerst een handboek uitgebracht is over de mogelijke gevaren, en daarnaast worden de specifieke problemen van musea in een sedert 1973 bestaande werkgroep besproken, waarin naast CRM ook TNO vertegenwoordigd is, en waarin concrete problemen met de daarvoor door beveiligingsfirma's aangedragen oplossingen beoordeeld worden op hun merites. Dit gebeurt zeer grondig, soms zelfs door inspectie ter plaatse, waarbij een beveiligingsplan opgesteld wordt en de kosten daarvan beoordeeld. Deze werkgroep bestaat nog steeds en heeft inmiddels de beveiligingsproblemen van een groot deel van de Nederlandse musea doorgesproken. Hij denkt, dat een zodanige werkgroep ook [236] voor de archieven van veel nut zou kunnen zijn, na eerst nagegaan te hebben welke de specifieke problemen bij de archieven zijn en waar die afwijken van die van de musea. Drs. J. T. J. Jamar wijst op een voor de musea bestaande subsidieregeling op dit ge bied, die vrij ver gaat. Tevens meldt hij slechte ervaringen met een bepaald veiligheids systeem. Ir. Schwippert erkent, dat dit systeem, toen dat zo'n 4 jaar geleden op de markt kwam, vrij storingsgevoelig was, doch inmiddels is dit sterk verbeterd dank zij intensieve research. Vervolgens wordt de vraag behandeld of bordjes 'elektronisch beveiligd' niet juist be roepsinbrekers aantrekken die hierdoor in de waan gebracht worden dat er goed ver koopbaar materiaal opgeslagen is. De heer Olthof meent, dat dit inderdaad wel het geval is, maar het houdt anderzijds de amateurinbrekers op afstand. De beroepsinbraken, die in Nederland gepleegd worden, vormen echter slechts 5% van het totaal. De heer C. R. Schoute wenst te weten, hoeveel inbraken er nu eigenlijk bij Nederlandse archieven plaatsvinden. Hij vermoedt, dat dit heel weinig is; hoogstens vindt wat diefstal in studiezalen plaats. Hierop reageert drs. H. R. van Ontweren met de mededeling, dat in diverse gemeente huizen in Limburg zo'n 6 a 7 jaar terug voor het eerst ingebroken werd, voornamelijk door gelegenheidsinbrekers. Deze inbraken vinden vrij frequent plaats. Tot op heden toe is er gelukkig nog geen erg vandalisme geweest. De inbrekers dropen na het forceren van diverse deuren bij de aanblik van alleen maar oud papier snel af. Dr. Ketelaar vult dit aan met een ervaring bij een van Rijksarchieven, waar een inbreker in de administratieve ruimten (gelukkig) slechts klein vandalisme bedreven heeft. Drs. J. N. T. van Albada meldt, dat er bij de Gemeentelijke Archiefdienst van Tilburg een viertal inbraken gepleegd is, waarbij men wel niet in het depot gekomen is, maar vrij veel (kostbare) apparatuur meegenomen heeft, alsmede privé-eigendommen van medewerkers. Dr. A. J. Kölker deelt mede, dat na een inbraak waarbij alle kasten en deuren die op slot waren opengebroken werden, hetgeen zeer veel schade opleverde, een secretaris op dracht gaf om de deuren van de archiefbewaarplaatsen e.d. niet meer op slot te doen, omdat de deuren alleen goed zijn tegen brand, maar onvoldoende weerstand bieden aan een vakbekwame inbreker. De heer Olthof vindt dit niet juist, en meent dat er toch een betere beveiliging plaats zou moeten vinden. Hij vreest dat in vele ambtelijke instellingen het archief als oninteres sant beschouwd wordt, terwijl men niet stil staat bij wat er moet gebeuren als het ar chief er eens niet meer zou zijn. Hierna geeft drs. J. D. Winsemius enige kanttekeningen bij met name het door de heer Olthof gepropageerde wantrouwen waarmee men een ieder tegemoet moet treden. Hij somt een aantal instanties op waartegen dat wantrouwen zich richt. Aangaande de kosten/batenanalyse merkt hij op, dat die in het nadeel van de archieven uit valt, daar archief niets waard is. Hoogstens zijn bepaalde zaken iets waard, b.v. postzegels op ar chiefbescheiden. In een geval waarbij enige jaren geleden een postzegeldiefstal ontdekt werd, verleende [237]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1981 | | pagina 23