Kanttekening bij Dr. C. van de Kieft,
Twee vrijlatingsoorkonden van Koning Zwentibold
(Scrinium et Scriptura, blz. 204)
drechtse benoeming te laten verstevigen, heeft geen doorgang gevonden. En dat on
danks het feit dat hij zich van de juridische problematiek goed bewust was en een slim
me oplossing aandroeg.
Heeft de provinciale inspecteur ingegrepen? Ik heb mij, buiten de in Gouda aanwezige
bronnen, niet in verdere nasporingen begeven19.
De situatie in Moordrecht èn Gouda veranderde enkele jaren later dusdanig, dat er
voor toenmalige begrippen geen aanleiding meer was om een vorm van samenwerking
te overwegen. Moordrecht liet in 1929 een archiefbewaarplaatsje bouwen, waardoor de
huisvesting van de gemeentelijke archivalia eindelijk op behoorlijk niveau gebracht
werd. Overigens was dit zonder bouwtechnische voorkennis van de provinciale inspec
teur gebeurd, zodat het provinciaal bestuur reageerde met de verzending van een circu
laire naar de gemeentebesturen, waarin deze handelwijze werd gelaakt vanwege de
eventuele technische onvolkomenheden die zich zonder tijdig ingrijpen van de inspec
teur konden voordoen20. Gouda worstelde nog een aantal jaren met z'n 'archivaris
kwestie Dankzij krasse maatregelen van de algemene rijksarchivaris geruggesteund
door de minister van O., K. en W. en een protestactie van Goudse burgers, kreeg de
ze steeds brandender kwestie een afloop ten goede, tegenwerking van 'gemeentearchi
varis Pot ten spijt21. In december 1931 besloot de gemeenteraad, tegen de zin van B. en
W., een part-time archivaris der eerste klasse aan te stellen.
De samenwerking tussen Gouda en Moordrecht op het terrein van het archiefbeheer liet
nog een halve eeuw op zich wachten. Wat een 'model Gouda' had kunnen worden,
werd tenslotte een 'model Alkmaar'.
B. J. van der Saag
Over de jaren 1926 en 1927 zijn in het secretarie-archief van Moordrecht geen stukken in ru-
r archieven') aangetroffen. De indicateur van ingekomen en uitgaande stukken over 1926
vermeldt ook geen stukken die in deze rubriek zouden zijn ondergebracht. Noch de notulen (in
agenda-vorm aanwezig) van B. en W. van Moordrecht, noch het archief van de Goudse archief
dienst leveren gegevens op. De VROA en het Repertorium op het NAB doen er - zoals te verwach-
ten was - eveneens het zwijgen toe.
Herziet ernaar uit, dat de hiervóór genoemde brief van G.S. van september 1925 niet beantwoord
Secretarie-archief Moordrecht 1901-1941, rubriek 63, 1929-1930. Zie ook VROA, tweede se
rie, deel II (1929) s-Gravenhage 1930), blz. 63. De naam van de schuldige gemeente - misschien
waren er meer overtreders dan alleen Moordrecht - werd niet genoemd in de circulaire
Ik verwijs, behalve naar Geselschap, a.w., naar nr. 909 van het Repertorium NAB Hoe ver
stoord de relatie tussen Pot en zijn tegenstanders was, mag blijken uit Pots nijdige potloodaante
keningen in de marge van een ingekomen brief van de minister van 29 december 1930 (Secretarie
archief Gouda 1921-1930, dossier 4-4/2 nr. 28).
[172]
De fraaie bundel opstellen, aangeboden aan Prof. dr. J. L. van der Gouw bij zijn af
scheid als buitgewoon hoogleraar de 10de oktober 1.1., wordt geopend met een diplo
matische studie van de Amsterdamse hoogleraar dr. C. van de Kieft over twee vrij
latingsoorkonden van koning Zwentibold (895 half mei - 900 augustus 13). De schrijver
beschouwt hierin de zonder datering overgeleverde oorkonde inzake de vrijlating per
denarium van de vrouw Odburg of Elburg te Eist en de inhoudelijk daarmede verwante
vrijlatingsoorkonde voor drie onvrije lieden van zekere graaf Angilram van 9 januari
900. Hij acht het mogelijk, dat de Odburg-oorkonde tegen het einde van de regering
van koning Zwentibold is opgemaakt en niet reeds in 896, zoals door enige uitgevers
van het stuk wordt gesteld. De in het diploma vermelde bisschop Egilbold of Egilbert
zou dan inderdaad gedurende korte tijd de Utrechtse bisschopstoel na de dood van bis
schop Odilbald (866-899) hebben bezet en behoeft niet vereenzelvigd te worden met de
genoemde Odilbald1.
De Odburg-oorkonde biedt ons naast het raadsel inzake bisschop Egilbold nog een an
dere moeilijke vraag. 'De status van vrouw Odburg aldus dr. Van de Kieft wordt
omschreven als unam e familie iure ecclesie sancti Martini te Eist, d. w.z. als behorende
tot het rechtsverband van de kerk van Sint Maarten te Eist, tot de familia, de afhanke-
lijken van deze kerk, een ancilla ecclesiastica derhalve'. Nu staat er in het stuk 'unam e
familie2 iure ecclesie sancti Martini in Eiste', hetgeen voor tweeërlei uitlegging vatbaar
is, te weten: een vrouw (behorende) onder het recht van de 'familia' van de Sint Maar
tenskerk in (het kerspel) Eist, d.w.z. de plaatselijke Elster kerk, welke dan aan Sint
Maarten toegewijd zou zijn, óf: een vrouw (behorende) onder het recht van de 'familia'
in Eist van de Sint Maartenskerk, d.w.z. de bisschoppelijke stoel van Utrecht. Aange
zien het bekend is, dat de Utrechtse bisschop gegoed was onder het Overbetuwse Eist,
ligt de tweede uitleg voor de hand. Het is dan verklaarbaar, dat bisschop Egilboldus
aan koning Zwentibold verzoekt vrouw Odburg vrij te laten en de koning de vrijlating
verricht na eerst twee onvrije lieden in ruil voor Odburg aan de Sint Maartenskerk (van
Utrecht) te hebben gegeven. De Utrechtse bisschop is hofheer van een 'curia' of 'curtis'
in Eist geweest. In 1226 sloten de graaf van Gelre en de bisschop van Utrecht een ver
drag, waarbij de graaf aan de bisschop al zijn bezit in Salland afstond, terwijl de bis-
1 J. W. C. van Campen, De Noormannentijd. De Bisschoppen Hunger, Odilbald en Radbod,
Jaarboekje van 'Oud-Utrecht', 1960, blz. 41/42 noot 44 met aid. aangeh. litteratuur.
2 Zou i.p.v. 'familie' niet 'familia' gelezen moeten worden? De plaats is corrupt.
[173]