van lange adem zijn. Maar tegenover die op zichzelf gerechtvaardigde kritiek wil ik stel
len, dat het dan wel eens tijd wordt, dat de gehele problematiek van de financiering van
de lokale/regionale archiefzorg zo mogelijk gekoppeld aan de verplichting om een
gemeente- of streekarchivaris te benoemen landelijk, i.e. bij de nieuwe Archiefwet
2000 geregeld wordt, bij voorkeur via minimum-normeringen in de trant van de Wet op
het openbare bibliotheekwerk. En daarbij lijkt een goede verdeelsleutel onmisbaar. Bij
wijze van excurs attendeer ik in dit verband op het probleem van de (middel)grote fo
rensengemeenten of 'groeigemeenten' met een beperkt archiefbestand, die niet allemaal
staan te trappelen om een streekarchief dat elders is gevestigd de nodige financiële
draagkracht te schenken. In die contreien waar dat wel gebeurt, mag de streekarchivaris
in kwestie z'n handen dichtknijpen.
Kortom, collega Fasel gaf het voorbeeld hoe men al te veel problemen kan omzeilen en
toch met een stuk archiefbeheer van goed niveau de witte plekken op de vaderlandse ar
chiefkaart geleidelijk kan inkleuren.
Deze lange aanloop, waarvoor excuus, dient ter inleiding op de korte beschouwing van
een curiosum, of beter monstrum, dat ruim een halve eeuw geleden in het Goudse
dreigde te ontstaan. Dat wil zeggen, het monstrum was er al, maar dreigde tweekoppig
te worden.
Kort geleden stuitte R. A. M. ter Bogt, als adspirant-middelbaar archiefambtenaar
werkzaam bij de Gemeentelijke Archiefdienst van Gouda, in het secretarie-archief van
Moordrecht op de volgende brief ('nota'), waarvan ik de tekst hier laat volgen4.
GEMEENTE-ARCHIEF GOUDA.
Nota' Gouda, den 30 December 1925.
Onderwerp:
Oud-Archief Moordrecht.
Amice!
Ik heb den inventaris van je oud-archief eens grondig bestudeerd. Behalve enkele
stukken, die feitelijk tot het nieuw-archief behooren kan ik deze wel onderbrengen
m het archiefgebouw aan de Oosthaven alhier! Mijnerzijds - en ik geloof ook niet
van de zijde van het gemeentebestuur van Gouda - zullen hiertegen geen bezwaren
bestaan.
Nu evenwel de wettelijke zijde van het vraagstuk.
A. Het gemeentebestuur van Moordrecht moet de plaats aanwijzen waar haar
oud-archief zal worden ondergebracht.
Is het bereid hiervoor het Goudsche archiefgebouw aan te wijzen? Ik lees ner
gens in de wet dat dit niet een gebouw buiten de gemeente mag zijn.
Secretarie-archief Moordrecht 1901-1941, rubriek 63 ('archieven'). Het stuk blijkt buiten de
postinschrijving te zijn gehouden. Voor de goede orde: het Moordrechtse gemeentearchief van
voor 1942 wordt conform het 'model Alkmaar' beheerd door de Gemeentelijke Archiefdienst
Oouda.
[168]
B. Het archief wordt beheerd door den Secretaris der gemeente, tenzij dit is
opgedragen aan een archivaris. Het Moordsche archief kan uiteraard niet door
jou te Gouda beheerd worden!
De eenige oplossing is dus dat de Moordsche Raad mij benoemd tot zijn
archivaris.
Gaarne wil ik over een en ander eens met je praten; wellicht is het ook gewenscht
den Provincialen Inspecteur, de heer Leysius hierin te kennen.
Met vriendschappelijke groeten en je berichten gaarne tegemoet ziende,
t.a.v.,
(w.g. G. J. J. Pot).
Aan den Heere J. Snel s.s.t.t.
Burgemeester-Secretaris der gemeente
MOORDRECHT.
Zo op het oog lijkt het alsof zo'n 50 jaar vóór Fasels streekarchiefvorming bijna van
een 'model Gouda' sprake was geweest! Bovenstaand stuk vereist echter wel enige toe
lichting.
De jaren '20 van deze eeuw brachten Gouda, naast vele andere problemen, ook op ar-
chiefgebied roerige tijden. De stad kampte van 1921 tot 1931 met een 'archiefkwestie'
of beter 'archivariskwestie'5.
In 1921 had de toenmalige gemeentearchivaris dr. J. Huges om gezondheidsredenen
eervol ontslag gevraagd en gekregen. Huges was, zoals lang te doen gebruikelijk in een
provinciestad, een part-timer. Het eervolle bijbaantje van gemeentearchivaris leverde
een interessante aanvulling op het salaris dat hij als leraar Nederlands en geschiedenis
aan de Goudse Rijks HBS toucheerde. Achteraf bezien had het moment van zijn ont
slag voor Gouda niet slechter gekozen kunnen zijn. Nederland verkeerde in een econo
misch dal: de na-oorlogse crisis van 1920-19256. Met de Goudse gemeentefinanciën was
het als vanouds evenmin rooskleurig gesteld7. En daarbij kwam dan nog als ver
zwarende omstandigheid de eis, die de gloednieuwe Archiefwet 1918 ten aanzien van de
benoeming van een gemeentearchivaris had geformuleerd: voortaan behoorde deze een
wetenschappelijk archiefambtenaar in de zin der wet te zijn8.
Het bestuur van de VAN drong aan op een afdoende oplossing, conform de wet.
5 Ik ontleen het meeste aan J. (E. J.) Geselschap, (Gouda's schatkamer); de archiefbewaarplaats
van de gemeente Gouda, haar geschiedenis en inhoud (Gouda 1967), blz. 12-14. Helaas bevat deze
publikatie geen bronvermelding. Ook de Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven (VROA) en
het NAB uit die periode geven informatie, terwijl natuurlijk het nodige in diverse archieven ver
borgen ligt.
6 Ik baseer mij op Joh. de Vries, De Nederlandse economie tijdens de 20ste eeuw (Haarlem
1979), blz. 80 vv.
7 B. en W. van Gouda verwezen zowel naar de slechte tijden in het algemeen als naar de despera
te toestand van de gemeentefinanciën, zie bv. Secretarie-archief Gouda 1921-1930, dossier 4-4/2
nr. 2.
8 Artikel 15 van de Archiefwet 1918 (Stbl. nr. 378). Bovendien moest dat in het geval van Gouda
wel een z.g. eerste klasser zijn! (Gouda behoorde tot de 21 gemeenten die bij KB van 2-9-1919
(Stbl. 551) als zodanig waren aangewezen).
[169]