lieken. Behalve in Roermond, waar het bisschoppelijk archief een gezond bestaan leid de, kon men sindsdien bij de rooms-katholieken nauwelijks nog van centrale archieven spreken. Pas na het herstel van de hiërarchie in 1853 wijzigde zich deze situatie. Geachte toehoorders, de vorming en het beheer van kerkelijke archieven varieerde van instelling tot instelling en is gepaard gegaan met ups en downs. Enkele grote lijnen zijn niettemin te trekken. Dikwijls was de archiefvorming in de beginperiode van een instel ling gebrekking, was zij op haar best toen de instelling bloeide en takelde zij af, toen de instelling geen vitaliteit meer vertoonde. Niet zelden viel na het tenietgaan van een in stelling verwaarlozing en verguizing haar archief ten deel, maar meestal stond daar ge deeltelijke redding en herwaardering tegenover. De vorming van kerkelijke archieven geschiedde bijna steeds spontaan, voortvloeiend uit de administratie, en was eeuwen lang aan geen voorschriften van hogerhand hoegenaamd gebonden. Ideële doelstellin gen speelden bij kerken, die zich in hun gedrag mede door de traditie lieten leiden en dat waren waarlijk niet alleen de rooms-katholieken zeker een rol, maar zo wij een denkbeeldig beginselprogram achter de archiefvorming mogen veronderstellen, dan was het zo vaag als het woord van Augustinus in zijn De civiateDei, dat heden en verle den samen de toekomst voorbereiden, en vormde het voornamelijk een inleiding op de ekonomisch-financiële paragraaf. Dat vaak bijzondere omstandigheden, voortkomend uit leer en struktuur van de kerkelijke gemeenschappen een faktor van betekenis bij vorming en beheer van archieven waren, komt vooral in de beginperiode van de kleine kerken duidelijk naar voren. De relatief geringe zorg, die de doopsgezinden, vooral op het platteland, aan hun administratie besteedden, heeft ongetwijfeld te maken met het losse verband van de gemeenten, met de principiële warsheid van alle kerkelijk gezag, met de chiliastische toekomstverwachting in de begintijd en met de hevige vervolging in de 16e eeuw. Aan het stempel van het provisorische, hen toen opgedrukt, aan een voor keur voor improviseren boven vastleggen, hebben de doopsgezinden zich maar moeilijk kunnen ontworstelen. Wat er van het weinige vastgelegde uit de 16e eeuw nog bewaard is, zoals notulen van vergaderingen van rondtrekkende oudsten, lijsten van gedoopten en rondzendbrieven aan gemeenten is vooral tot ons gekomen via partikulieren, niet als onderdeel van archieven92. Scherp in tegenstelling hiermee staat in de 18e eeuw de Unitas fratrum der Hernhutters. Een groepering met omlijnde ideeën, strak geleid vanuit een centraal punt met Zinzen- dorf als grote voorman, bezield met een zakelijke koopmansgeest, maar zich des ondanks voortdurend bewust van het staan in een grote mystieke traditie. De Hernhut- 92 Ten dele zijn deze stukken in origineel of in afschrift terecht gekomen in het archief van de verenigde doopsgezinde gemeente te Amsterdam, J. G. de Hoop Scheffer, Inventaris der ar chiefstukken berustende bij de verenigde doopsgezinde gemeente te Amsterdam, I, Amster dam 1883, blz. 82 e.v. Zie ook: K. Vos, De dooplijst van Leenaert Bouwens, in: Bijdr. Med. Hist. Gen., 36 (1915), blz. 39-70. Een gedeelte van de lijst, die meer dan 10.000 dopelingen be treft, maar alleen plaatsnamen en geen persoonsnamen geeft, is afgebeeld in: S. Groenveld, J. P. Jacobszoon, S. L. Verheus (ed.), Wederdopers, menisten, doopsgezinden in Nederland, 1530-1980, Zutphen 1980, blz. 44. Een verslag van de eerste algemene vergadering van de Vlaamse doopsgezinden te Gent, ca. 1555, is gedeeltelijk afgebeeld in: S. Groenveld, H. L. Ph. Leeuwenberg c.s., De kogel door de kerk?, Zutphen 1979, blz. 61. [146] ters tekenden alles op wat er maar op te tekenen viel en hadden een uitgekiend archief beheer, praktisch vanaf het eerste uur. Een grote zelfbewustheid straalde ook af van de kerk der Doleantie in 1886 onder leiding van Abraham Kuyper. Ook hier een strakke uniformiteit en een registratie en administratie vanaf den beginne en al spoedig aan dacht voor archiefvorming en beheer. Stel daar tegenover de kerken der Afscheiding van 1834, zonder uitgesproken leidersfiguur, onderling verdeeld en zoekend en tastend hun weg gaand. De administratie en archiefvorming kwam er aarzelend op gang en dan nog bijna uitsluitend bij de hoofdstroom der Afscheiding, de christelijk afgescheiden gemeenten. Bij de zijstromingen ontstonden aanvankelijk nauwelijks archieven. De be vindelijke groepen verzamelden preken van oude schrijvers en schreven bekeringsge schiedenissen, maar verrichtten nauwelijks kerkelijk-administratieve handelingen. Eén der voormannen van de vrije evangelische gemeenten, Arend Mooij, die opnieuw de chiliastische toekomstverwachting propageerde, was zelfs van het nut van doopboeken niet overtuigd, 'Het heeft geen belang dat onze namen voorkomen in de kerkelijke re gisters zo riep hij uit, 'waar het op aankomt is dat zij geschreven staan in het boek des Levens des Lams!' Met deze uitspraak, die in wezen Christelijk is, zijn wij weer terug bij de heilige Ignatius van Antiochië en moeten wij ons eigenlijk verbazen dat de Christelijke kerk in de loop der tijden zoveel archieven gevormd, verzorgd en bewaard heeft. Dames en heren, zeer gewaardeerde toehoorders, Aan het eind van mijn oratie gekomen vrees ik dat u misschien de indruk hebt gekregen dat de archiefwetenschap ten nauwste verwant is met de geschiedenis der kerkelijke in stellingen. Dat is wel zo, maar het beeld is eenzijdig. De afscheidsrede van mijn voor ganger op deze leerstoel over de rol en de ontwikkeling van het administratieve stuk bij de overheidsadministratie wekte de indruk, dat voor het beoefenen van de archief wetenschap een grondige kennis van de rechterlijke en bestuurlijke instellingen vereist is. Dat is ook zo, maar het brengt evenmin de archiefwetenschap als geheel in beeld. De archiefwetenschap is even veelzijdig als de archieven, is gelieerd aan een bij uitstek me- dievistische discipline als de oorkondenleer, maar heeft evenzeer de moderne rijks- en gemeenteadministratie tot haar arbeidsveld. De ideale archivaris is een all-round histo- ncua, die de ingewikkelde dijkverhoefslagingssystemen moet begrijpen als hij een 16e eeuws heemraadschapsarchief, en de niet minder gekompliceerde dubbele boekhouding als hij een 20e eeuws bedrijfsarchief te lijf moet gaan. De overname, selektie en orde ning van moderne archieven vereist kennis van de gevolgde administratiesystemen, die hun grondslag vinden in weer oudere systemen, enzovoort. Voor een verantwoorde uit voering van de archiefwet is het retrospektieve aspekt van de archiefwetenschap onont beerlijk. Ik dank dan ook de verantwoordelijke personen, zowel op het nivo van het universi teitsbestuur als op het nivo van raad en bestuur der letterenfakulteit voor de instelling indertijd van deze leerstoel en voor het in mij gestelde vertrouwen door mij als tweede achtereenvolgende titularis voor te dragen. Ik hoop dit vertrouwen waar te maken en [147]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1981 | | pagina 26