geestelijken, hetgeen soms tot de ondergang, in ieder geval tot een hopeloze versprei ding, maar meestal tot het uiteindelijke behoud van de stukken heeft geleid. Bijna het gehele chartrier van het Victorinnenklooster van Biezelinge is op die manier in Antwer pen bewaard gebleven, een deel van het archief van de Dominikanen van Haarlem via 's-Hertogenbosch in Mechelen en er zijn meer van zulke voorbeelden86. Eenzelfde katastrofe, met gelijke verschijnselen van onteigening, vernietiging, verspreiding en soms uiteindelijke redding herhaalde zich, maar dan in de Zuidelijke Nederlanden, na de franse revolutie op het einde van de 18e eeuw. De tweede helft van de 16 eeuw was voor de kerkelijke archieven niet in alles negatief, in deze periode kwam een nieuw soort archief op: het parochiearchief, hetzij rooms, hetzij protestants. Vóór die tijd kon men daar nauwelijks van spreken omdat het goe- derenbeheer van de plaatselijke kerk en van de armenfondsen een burgerlijke aangele genheid was. Kerk- en armmeesters werden door de wereldlijke overheden benoemd en waren aan hen rekenplichtig. Dit bleef trouwens zo, nadat de parochies waren omgezet in hervormde gemeenten en tot de Staatsregeling van 1798 zijn de kerkmeestersbeschei den, die soms tot in de 14e eeuw teruggaan, te beschouwen als archivalia van de over heid. Wat wel in het parochiearchief thuishoorde, waren bescheiden van het beheer van pastoorsgoed en misfundaties. Aan het feit dat zij slechts bij uitzondering uit de tijd vóór de Hervorming bewaard zijn, zijn niet zonder meer de protestanten debet, want het beeld dat de parochiearchieven in de rooms gebleven Zuidelijke Nederlanden te zien geven is ongeveer gelijk. Wat de parochiearchieven in de toekomst substantie zou geven was de registratie van doop en huwelijk, die hier en daar in de praktijk al werd toe gepast, toen het koncilie van Trente haar in 1563 voorschreef en de centrale regering te Brussel vervolgens meteen een ordonnantie dienaangaande uitvaardigde87. Van nog groter belang zou echter blijken te zijn, dat de Calvinisten op de officieuze sy node van Wezel in 1568 tot een zelfde registratie besloten met inbegrip van die van lid maten en de optekening van de handelingen van de kerkeraden88. Door de troebelen werd aan beide zijden de aanleg van registers vertraagd de bewaarde uit de 16e eeuw zijn dan ook weinig talrijk maar in de 17e eeuw vond het verschijnsel in de hervorm de gemeenten algemeen ingang, terwijl de katholieken vanwege de desorganisatie van 86 C. Dekker en J. G. Kruisheer, Het Victorinnenklooster Jeruzalem te Biezelinge, 1246-begin 17e eeuw, Odijk-Maarsen 1973; Henderikx, Bedelorden, blz. 23-218. 87 Habeat parochus librum, in quo coniugum et testium nomina diemque et locum contracti matrimonii describit, quem diligenter apud se custodialParochus, antequam ad bap- tismum conferendum accedat, diligenter ab iis, ad quos spectabit, sciscitur, quem vel quos ele- gerint, ut baptizatum de sacro fonte suscipiant et eum vel eos tantum ad illum suscipiendum admittat, et in libro eorum nomina describatCone. Trid., sessio XXIV (1563 nov. 11), Conciliorum oecumenicorum decreta, ed. J. Alberigo c.s., Freiburg 1962, blz. 732, 733. 88 Doop: nomina infantium, parentum ac testium publicis tabulis consignari turn ecclesiae turn reipublicae maxime conducere in confesso est; huwelijk: quo facto eorum nomina tabulis publicis consignabuntur; lidmaten: qui autem erunt rite examinatieorumque nomina pu blicis tabulis adscribentur; overledenen: quibus etiam seorsim eorum nomina adscribi pote- runt, qui post editam in ecclesia confessionem in Christo moriuntur, F. L. Rutgers, Acta van de Nederlandsche synoden der zestiende eeuw, Den Haag 1899, ongew. herdruk Dordrecht 1980, blz. 28, 29. [144] hun kerk in veel gevallen een langere aanlooptijd nodig hadden. Van een afzonderlijke registratie van overlijden is niets gekomen. Het hervormde voorschrift bepaalde dat slechts het overlijden van lidmaten moest worden aangetekend, hetgeen gemakkelijk in het lidmatenregister kon gebeuren. De daarnaast bijgehouden begraafregisters het zij ter loops opgemerkt maakten deel uit van de burgerlijke administratie van het kerkgebouw. Een niet onbelangrijke faktor bij de archiefvorming in de hervormde ge meenten was ook het instituut van de diakonie. Ook de classes en provinciale synoden vormden archieven met als ruggegraat de voor geschreven acta. De bescheiden van de nationale synoden werden sinds 1568 wel be waard, maar pas in 1625 kan men van het begin van een algemeen synodaal arch ef spreken, toen afgevaardigden uit verschillende provincies de bescheiden van de grote synode van Dordt bijeenbrachten en ordenden89. Toen er na Dordt om politieke rede nen geen nationale synoden meer bijeen werden geroepen, vormde de periodieke in- spektie van de bescheiden van de vroeger gehouden synoden en de zg. autografen van de statenvertaling een begeerd kontaktmiddel tussen de kerkelijke afgevaardigden van de provincies. Ook al werd het synodaal archief bij tijd en wijle r> or deponering van stukken aangevuld, pas in 1816 met de instelling van de nieu" de eigenlijke archiefvorming verder. In 1842 werd bovem' van de plaatselijke hervormde archieven ingevoerd dr tatoren werd opgenomen het kontroleren of de r behoorlijk werden bewaard90. In 1904 kwam Bij de katholieken bestond zulk een verr ma vigilantia van paus Benedictus X daarvan in ons land is doorgedro Hervorming en dat betekend- meer uitsluitend in de dr bewaard, zijn in 15?r den betrof, en nr trof. Een mindei apostolische vikai gezag in een nieu\ woordigde. Het o vormden, ging bij me synode, ging 'den inspektie de kerkvisi- ouden en Maxi- oud de .ng niet .ent werden - aangelegenhe- ^-.estelijke zaken be- ^ersonen terecht bij de jK gedelegeerde het centrale v'erenigde Provinciën vertegen- ostolische vikarissen op hun beurt an de 18e eeuw over aan de oud-katho- 89 Zie hiervoor J. P. jien en kasten. 350 jaar kerkelijke archiefdienst, Den Haag 1976. 90 Aanvulling op het i .u op de kerkvisitatie van 8 okt. 1823, d.d. 15 juli 1842, C. Hooyer, Kerkelijke wetten v de hervormden in het koningrijk der Nederlanden, Zaltbommel 1846 blz. 91, 92. 91 Codicis iuris canonici fontes, ed. P. Casparri, I, Rome 1947, blz. 636. De konstitutie Maxima vigilantia, die veel weg heeft van een archivistisch traktaat, bouwde voort op de konstituties Inter omnes (1566 juni 6) en Muneris nostri (1571 mrt. 3), beide van paus Pius V, Bullarium diplomatum et privilegiorum sanctorum Romanorum pontificum, ed. F. Gaude, VII, Turijn 1862, blz. 458 en 893. Op haar beurt vormde de konstitutie de basis voor de archiefnormen in het kerkelijk wetboek van 1918 (cap. IV, art. II, tit. VIII, pars 1 van liber II, can. 372-384. [145]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1981 | | pagina 25