Kerkelijke archieven
Dames en heren, zeer gewaardeerde toehoorders,
'Het archief strekt tot ieders voordeel en geldt terecht als een toevlucht, waar men
zekerheid vindt. Als de oude stukken uit het depot worden gehaald, spreken zij onpar
tijdig: deskundigen aanvaarden de inhoud met een zeker respekt, procederenden, al
zijn zij nog zo onredelijk, moeten zich er noodgedwongen bij neerleggen'.
De waarheid vervat in dit citaat is buiten twijfel. Omdat de wijze van uitdrukken ietwat
gezwollen aandoet, zullen de deskundigen onder u wellicht geneigd zijn de herkomst er
van te situeren in de tijd van de eerste jaargangen van het 'Nederlandsch Archieven
blad', omstreeks de laatste eeuwwisseling, de tijd van de grote archivarissen Muller,
Feith en Fruin. Maar u hebt het mis, de woorden zijn gesproken door Cassiodorus
Senator, topambtenaar van de koningen der Ostrogoten in het tweede kwart van de 6e
eeuw1. Cassiodorus schijnt voor zijn geschriften, en vooral voor zijn formulae, op de
archieven2 een bijna onbeperkt beroep te hebben kunnen doen, hetgeen de ver
onderstelling wekt, dat de Ostrogoten in Italië in die tijd een voorbeeldige archiefzorg
hebben gekend, die zo was overgenomen van het op dit punt even voortreffelijke
Romeinse rijk. Bij de Wisigoten in Spanje was dat anders. Zij waren op het eind van de
6e eeuw zelfs de staatsverdragen kwijt, die hun koningen met de Oost-Romeinse keizer
Justinianus hadden gesloten en verzochten paus Gregorius de Grote in Constantinopel
te willen bemiddelen om afschriften te krijgen. Gregorius moest echter in 599 antwoor
den dat het cartofilacium lees het archief van Justinianus door brand was ver
woest, zodat uit zijn tijd nauwelijks een charter bewaard gebleven was3. Dat wij de
paus hier als intermediair zien optreden heeft niet alleen een politieke achtergrond,
Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoon hoogleraar in de ar
chiefwetenschap alsmede de paleografie van de 14e tot en met de 17e eeuw aan de Universiteit van
Amsterdam op 18 mei 1981.
1 Armarium ipsius fortuna cunclorum est et merito refugium omnium dicitur, ubi universorum
securitas invenitur Vox antiqua chariarum cum de tuis adytis incorrupta processerit, cog-
notores reverenter excipiunt, liligantes quamvis improbi coacti tarnen oboediunt Cassiodori
Senatoris Variae, XII, 21, ed. Th. Mjmmsen, MGH, AA, XII, (Berlijn) 1972;, blz. 377 (a.
533-537).
2 Hij noemt ze armaria, quae continent monumenta chartarum, ibidem, Variae VI, 16, ed.
Mommsen, blz. 189.
3 Op de vraag ut piissimo imperatori scriberem, quatenus pacta in cartofilacio requireret, quae
dudum inter piae memoriae Iustinianum principem et iura regni vestri fuerant emissa, ant
woordt Gregorius negatief, quia cartofilacium praedicli piae memoriae lustiniani principis
tempore ira subripiente subito flamma incensum est, ut omnino ex eius temporibus paene nul-
la carta remaneret, Gregorii I papae Registrum epistolarum, ed. P. Ewald - L. M. Hartmann,
t. II, MGH, EE, II, Berlijn 1957', blz. 255 (599 aug.)
[126]
maar vooral een archivistische. De paus wist waarom het ging, was van het waar en hoe
van bewaren van schriftelijke bescheiden op de hoogte, want hij bezat zelf één der ge
wichtigste archieven van zijn tijd en kende de waarde daarvan. Weliswaar was het
archiefbeheer bij de Ostrogoten voortreffelijk, weliswaar wist het rijksarchiefwezen in
Constantinopel nog eeuwen lang de oude traditie te handhaven, maar de eigenlijke
erfgename van het Romeinse rijk in dezen, zoals ten aanzien van zovele andere aspek-
ten, zou uiteindelijk de Christelijke kerk blijken te zijn. De kerk, die later in bepaalde
tijden als de enige draagster en behoedster van de kuituur althans in het westen
kon gelden, had in haar archieven al vroeg en heeft nog steeds een rijk arsenaal van
historische gegevens. In vele opzichten blijken het kerkelijke archieven te zijn, die de
vroegste bronnen voor onze historische kennis kunnen leveren. Deze bronnen zijn zeer
representatief niet alleen voor het godsdienstig leven, maar ook voor de mentaliteit en
de kuituur in het algemeen. Het sociale tijdsbeeld wordt in de kerkelijke archieven
weerspiegeld en de vroegste neerslag van de ekonomische bedrijvigheid is daarin het
best bewaard. Het zijn archieven van partikuliere instellingen, die echter niet zelden
tevens als bestuursorganen van de overheid hebben gefunktioneerd. Voor de middel
eeuwen, toen de kerk een alom aanwezige faktor was, staan de kerkelijke archieven
centraal ten opzichte van geheel verschillende historische vraagstellingen; voor de latere
tijd, toen de rol van de kerken weliswaar afnam, maar zij zich toch op een breed vlak
bleven bewegen, verschaffen de kerkelijke archieven op vele terreinen van onderzoek
niet te veronachtzamen komplementaire gegevens. Aan de vorming van deze kerkelijke
archieven en het beheer door de kerken zelf is deze oratie gewijd. Ik neem daarbij de
vrijheid, geachte toehoorders, het geografisch kader allengs te verengen tot deze
streken.
Ondanks het feit dat het Christendom reeds in de eerste dekaden van zijn bestaan in
nauwe aanraking kwam met de Hellenistische beschaving, waarin het schriftelijke,
administratieve stuk een grote rol speelde en waarin archieven evenals bibliotheken een
gewichtige plaats innamen, duurde het vrij lang voordat men in de Christelijke gemeen
ten van archiefvorming kon spreken. De reden hiervoor is slechts voor een deel te zoe
ken in de situatie, waarin de Christenen verkeerden. Inderdaad telden zij aanvankelijk
volgens het nieuw-testamentisch getuigenis 'niet vele rijken, niet vele edelen' niet
vele geleerden ook, niet vele burokraten, zou men er aan toe kunnen voegen en
vormden zij een onderliggende groep. Maar ook bepaalde aspekten van hun leer werk
ten archiefvorming bepaald niet in de hand: het armoede-ideaal en het gemeenschappe
lijk goederenbezit bij voorbeeld, meer nog de gedachte aan de spoedige wederkomst
van Christus. De sterk chiliastische toekomstverwachting maakte administratieve han
delingen praktisch overbodig en het bewaren van schriftstukken onnodig: wat is het be
lang van een archief in eeuwigheidsperspektief? Wat is de waarde van oude geschriften
als toevlucht en zekerheid, naar het citaat van Cassiodorus, in vergelijking met Jezus
Christus? In dit licht mogen wij de haast principiële anti-archiefuitval van de kerkvader
en martelaar Ignatius van Antiochië uit de late le, vroege 2e eeuw interpreteren, als hij
zegt: 'Voor mij is het archief Jezus Christus; zijn kruis, zijn dood en zijn opstanding en
het geloof door hem, zijn voor mij ongeschonden overgeleverde archieven'4!
Toch kon men het ook in de vroege Christengemeenten niet zonder geschriften stellen.
[127]