Wie vroeger trouwde werd driemaal in de kerk afgelezen, dat kon een ieder horen, nu
hangt het bruidspaar op een voor gewone mensen onbegrijpelijk formulier in een kastje
naast de deur van het gemeentehuis. Alleen de verhuurder van auto's, de fotograaf en
de leverancier van bruidsboeketten gaat er kijken. Zelfs de wijzigingen van de Grond
wet worden niet meer door de burgemeester liefst in ambtscostuum met degenvan
de balcons van de gemeentehuizen voorgelezen. Het feit dat in 1823 voor de ministeries
zelfs de ordening van de stukken in een koninklijk besluit is vastgelegd, wat voor de ge
hele rijksadministratie in 1950 haar bekroning heeft gevonden in het besluit K. 425 en
dat voor de lopende archiefadministratie en de ingangen het voorgedrukte model steeds
meer ingang heeft gevonden, heeft ook op dat gebied een uniformiteit teweeg gebracht,
die overigens vaak meer schijn dan werkelijkheid is.
En dan begint na 1850 geleidelijk de stroom der bemoeiingen van het openbaar bestuur
te wassen: elk nieuw onderwerp van bestuur op het gebied van het welzijn doet nieuwe
bureaus ontstaan, die zich volgens de Wet van Parkinson steeds meer uitbreiden en
steeds meer stukken niet alleen zelf maken maar ook steeds meer stukken, om ermee te
epibreren1, van de burger verlangen. Wie vroeger eens een enkele keer voor een hekje of
een loket in een kantoor wat mocht komen vertellen, krijgt nu een bos formulieren mee
naar huis, waarin in ieder geval gevraagd wordt of men wel geboren is en, zo ja, waar
en wanneer. Gelukkig degene, die een vriend of een echtgenoot heeft, die kan helpen
met het invullen, anders heeft hij de maatschappelijk werkster nodig om te zorgen voor
de invulling van hetgeen daarna met de adviezen enz. decimaal geklasseerd eerst laden-
kasten, zippelkasten en later honderden meters rekken gaat vullen in ruimten, waar
zelfs de echo vraagt: Moeten we dat allemaal bewaren?
De weg, die wij gedurende ongeveer acht eeuwen hebben afgelegd van de tijd, dat alleen
een stuk werd gemaakt als een halve provincie werd weggegeven tot het bossenverslin-
dend papiergebruik van de verzorgingsstaat en waarlangs ik als in vogelvlucht enige be
zienswaardigheden heb aangewezen, heeft ons bij hoeveelheden archiefstukken achter
gelaten, van zodanige omvang, dat het de vraag is wie in de toekomst zal winnen bij het
afdekken van het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden: de Rijkswaterstaat
met asfalt en beton öf de rijks-, provinciale en gemeenteadministraties met oud papier.
Soms lost de geschiedenis zo'n probleem vanzelf op: troostrijk breng ik u in herinnering,
dat van vele tientallen farao's aan archief over duizenden jaren niet meer overgebleven
is, dan hetgeen in 1887 door een Egyptische boerin toevallig bij El Amarna op 'de plaats
van de correspondentie des konings' (Amenhotep IV, die zichzelf Ichnaton noemde) is
teruggevonden. Dat van de enorme papyrusbureaucratie van Egypte onder dc Ptole-
maeen en de Romeinse gouverneurs alleen wat verpakkingsmateriaal voor mummies in
het woestijnzand en het studievak papyrologie is overgebleven. De ruïne van het tabula-
rium op het Forum Romanum is er nog, van de miljoenen documenten, die er gelegen
moeten hebben, was al niet één snipper meer over, toen de nabloei van de Latijnse be
schaving zich in Ierland en in enkele Gallische bisschopssteden had teruggetrokken.
Epibreren: administratief gehannes met stukken onder de absolute garantie, dat er geen zaken
worden gedaan.
Bijdrage aan de Nederlandse Archiefterminologie door Simon Carmiggelt.
Bij ons gaat het tot heden wat langzamer: de watersnood van 1953 heeft nog heel wat
doen wegdrijven en het was niet de eerste maal; de Friezen hebben in 1525 het Alkmaar-
se archief naar vermogen verwoest en zij waren niet de enigen die die sport beoefenden.
In 1652 is het Amsterdamse stadhuis afgebrand, waarbij burgers geacht worden de
stukken te redden en zulke gevallen zijn er meer. De toren van het slot van Gouda, waar
in het begin van de tachtigjarige oorlog de inhoud van de Hollandse charterkamer veilig
werd ondergebracht, was zè vochtig dat de schimmelvlekken op de oorkonden, die niet
verteerd zijn, nog steeds zichtbaar zijn. Vochtige bewaarplaatsen hebben we tot heden
steeds gehad. In het oude Amsterdamse stadhuis ten onrechte paleis genoemd
kunt u een bas-reliëf zien, waarop muizen of ratten bezig zijn de stukken, die van de
liaspennen vallen, op te peuzelen. Hoeveel oorkonden zouden wij niet méér gehad heb
ben als de charters niet mits goed geweekt zo geschikt geweest waren om in de
kasteelkeuken de potten met ingemaakte confituren af te sluiten, terwijl in een pannetje
gesmolten zegels het materiaal leverden voor het luchtdicht maken van flessen bessen
sap. En wat is er al niet via dorstig personeel van secretarieën en griffies aan papieren
als verpakkingsmateriaal verdwenen naar de kruidenierswinkels? Elke vrouw van een
raadsheer, griffier of klerk ten tijde van de Republiek heeft wel eens ontdekt, dat de zo
juist ingeslagen bruine bonen waren verpakt in het handschrift van haar man. En dat
was geen geheim: Als Martinus Glasbergen, pastoor van Den Helder, in 1807 een
poging wil doen de Oud-Bisschoppelijke Clerezij te verzoenen met de Roomse kerk
zonder daarbij veel stukken op te maken, roept hij uit: 'Zullen wij opnieuw voor de
comenijswinkels gaan werken en folianten scheurpapieren maken?' En zo komen we
vanzelf bij de scheuracties: in 1765 verscheurde de charterklerk van Amsterdam op last
van zijn superieuren het vierde deel van de stukken van de thesaurie en in 1805 heeft een
verscheurcommissie de kinderen van de Amsterdamse weeshuizen en armenscholen
ruim tien weken aan het scheuren gezet, zodat, volgens het rapport, de schapen er zere
handen van kregen. !n 1819 liet een stadssecretaris het nog eens dubbel over doen. En
wat is er hier in 1821 in het Oost-Indisch Huis al niet afgescheurd onder verantwoorde
lijkheid van de verlichte minister Falck! We waren toen al in het tijdvak van de verlichte
bestuurders, die zoals ze nu sloten laten dempen met vaten gif in de negentiende
eeuw een archief door de veldwachter in een sloot lieten gooien, waarbij het dan bij toe
val zoals in Noordeloos in de dorpssmidse kan achterblijven. Het is dus niet zè
vreemd als onze huidige wettelijke regeling ten aanzien van de vernietigingen alleen het
oog heeft op de papierlawine van na 1850. Vóór dat jaar heeft wat we samenvattend de
tand des tijds noemen, zijn werk al gedaan, hetgeen niet wil zeggen, dat wij het tijdvak
van de Vandalen al hebben afgesloten. Het zou wel meer dan een uur vergen uit de doe
ken te doen op welke moeilijkheden we stuiten bij de uitvoering van de thans geldige
vernietigingsvoorschriften, die de bedoeling hebben, de omvang van de archieven zo
danig binnen de perken te houden, dat toch hun secundaire functie, namelijke diensten
te bewijzen aan de historische onderzoeker, niet in het gedrang komt. En naarmate de
drang naar openbaarheid toeneemt en men streeft naar kortere termijnen voor over
brenging naar openbare archiefbewaarplaatsen, zal ook het probleem van de reputatie
van hen, die in de stukken voorkomen extra moeilijkheden geven. Wij moeten wel
rekenen op een ruimere toepassing van de methode, die koning Jojakim al heeft uitge-
[512]
[513]