Een wederwoord aan drs. W. A. Fasel
Toezicht op zorg, inspectie op beheer?
Om niet voor de heer Fasel onder te doen in hoffelijkheid geef ik hem gaarne de verze
kering, dat het genoegen wederzijds is. Vooral nu hij al tegensputterend tenslotte toe
geeft, dat we nu weten wat we onder zorg en beheer, toezicht en inspectie moeten ver
staan: dat is immers waar het mij hoofdzakelijk om te doen was. Er blijven echter nog
wel een paar geschilpunten over, die mij een wederwoord ontlokken.
Zo begrijp ik niet, dat ik op blz. 136 de schijn zou hebben gewekt dat Panhuysen ooit
iets dergelijks heeft beweerd als Fasel deed met zijn betoog over delegatie. Ik heb
slechts eraan herinnerd, dat Panhuysen de eerste was die het hiërarchisch onderscheid
tussen zorg en beheer heeft opgehelderd door 'zorg' te kwalificeren als een hoger begrip
dan 'beheer'. De term delegatie komt in zijn betoog niet voor en dat heb ik ook niet be
weerd, noch gesuggereerd. Het begrip delegatie is trouwens niet geschikt om de verhou
ding tussen zorg en beheer in het systeem van de archiefwet te karakteriseren. De in
houd van de beheerstaak van een archivaris is immers niet zonder meer afhankelijk van
hetgeen het bestuurlijk gezag hem belieft op te dragen, zoals Fasel meent, want de be
langrijkste bevoegdheden, rechten en plichten van de beheerders zijn al in de wettelijke
bepalingen vastgelegd en dan kan er dus althans ten aanzien van die bevoegdheden geen
sprake zijn van delegatie: b. en w. kunnen nu eenmaal geen bevoegdheden overdragen,
die de wet al aan de beheerder heeft toegekend. Zij kunnen er wel iets aan toevoegen,
zoals het beheer van de archiefbibliotheek en van de topografische atlas, maar dat is
een ander verhaal.
Heb ik de 'geest der wet' geïnterpreteerd, zoals Fasel mij toedicht? Ik dacht juist, dat ik
me uitsluitend had gebaseerd op de letterlijke tekst van de archiefwet en het archief-
besluit. Wel heb ik op blz. 144 even herinnerd aan de geest van de grondwetwaarmee
de letter van artikel 19 van de archiefwet naar mijn mening in strijd is, maar dat is iets
anders.
Als Fasel mij zijn oprechte spijt erover betuigt, dat de wet geen antwoord geeft op de
vraag wat er moet gebeuren als twee inspecteurs het niet met elkaar eens kunnen wor
den, kan ik dat waarderen als een nieuw blijk van hoffelijkheid, maar het hoeft niet.
Het antwoord van de wet is namelijk, dat beiden hun bevindingen rapporteren aan hun
superieuren, in casu G.S. respectievelijk b. en w.. Daarmee wordt het geschilpunt uit de
ambtelijke in de bestuurlijke sfeer getild en daarin hebben G.S. het laatste woord, zie
artikel 58 en 59 van het archiefbesluit.
Tenslotte ben ik het volmaakt met Fasel eens, dat we niet mét de archiefwet in de hand
kunnen voorkomen dat heethoofdige lieden elkaar te lijf gaan, maar ik koester wel het
vertrouwen dat de meesten onzer ondanks meningsverschillen even hoffelijk met elkaar
zullen blijven omgaan als Fasel en ondergetekende.
W. J. van Hoboken.
[574]
Met een variant op de titel en de conclusies van het artikel 'Zorg en beheer, toezicht en
inspectie: de begrippen en hun betekenis' door W. J. van Hoboken in NAB 83 pag.
134-145 wil ik de discussie voortzetten.
In zijn voortreffelijk artikel wijst W. J. van Hoboken ten eerste nogmaals op het feit
dat het onderscheid tussen zorg en beheer eigenlijk nauwelijks omstreden is, ondanks
Fasel. Ik ben het daarin volledig met hem eens. Zorg is in de archiefwetgeving bestuur
lijke verantwoordelijkheid, beheer de uitvoerende handelingen ten aanzien van postbe-
handeling en archief. Van Hoboken's definitie 'beheer is dagelijkse zorg' (pag. 137, r.
4) lijkt mij om logische en taalkundige redenen echter minder gelukkig.
Van Hoboken vervolgt zijn betoog met een koppeling van het begrip 'toezicht' aan
'zorg', maar blijkt meer moeite te hebben met de koppeling 'inspectie' en 'beheer'. Hij
bepleit tenslotte om de wet, waar deze nu een vorm van toezicht op niet-overgebrachte
archieven binnen dezelfde bestuurslaag voorschrijft (dus: algemeen rijksarchivaris ver
sus rijksorganen, provinciale archieven en gemeente-archivaris versus gemeentelijke ar
chieven), consequent te doen schrijven: inspectie van de archiefbeschieden.
Hiertegen moet ik ernstig bezwaar maken. Immers, als inspecteurs zich moeten beper
ken tot de inspectie van de bescheiden, dan ontvalt hun daarbij iedere greep op de om
standigheden waaronder de archivalia tot stand zijn gekomen (bijvoorbeeld: postre
gistratie, afdoeningscontrole) en waar zij worden bewaard (bijvoorbeeld op onjuiste
plaatsen, of naast brandgevaarlijke kantoormachines).
Het dagelijks bestuur kan best gezorgd hebben voor goede archiefbewaarplaatsen,
goed personeel, goede verordeningen en voldoende financiën, als de beheerder liever de
boekhoudmachine in de kluis en het archief op zolder plaatst, en de registratuur
ambtenaar liever kranteknipsels laat verzamelen dan een dossierinventaris bijwerken
(beide typische beheershandelingen), dan kan de gemeente-archivaris daar met de for
mulering 'inspectie van de archiefbescheiden' niets aan doen.
Deze formulering licht uit het gehele archiefbedrijf slechts een enkel aspect en verengt
de bevoegdheden van de gemeente-archivaris inspecteur in die mate, dat deze voor iede
re belangrijke zaak bij de provinciaal inspecteur moet aankloppen; het rijksarchief-
toezicht, dat juridisch toch al uitermate zwak staat, wordt dan overbodig bij gebrek
aan bevoegdheden.
Als Van Hoboken (op pag. 141, r. 26-28) stelt dat ook de toestand waarin archiefbe
scheiden verkeren object van inspectie moet zijn, dan wordt dat niet gedekt door de
[575]