Over zorg en beheer (II)
Het is mij een eer en een genoegen met de heer Van Hoboken de veder te mogen krui
sen. Van Hoboken was tientallen jaren een prominent lid van de VAN en als weinigen
doorkneed in de Archiefwet, in de totstandkoming waarvan hij een belangrijk aandeel
had. Hij blijkt nog niets aan denkkracht te hebben ingeboet en produceert als ware
hij een eenmanscommissie voor de technische herziening van de Archiefwet een aan
tal suggesties, die de echte commissie zó kan meenemen (en m.i. ook behoort mee te ne
men). Kortom, hij is nog steeds een man van formaat, zodat ik ook niet het gevoel heb
een hulpeloze oude man een beentje te lichten als ik stel dat zijn artikel een typisch pro
duct is van het tijdperk-Fruin. De uitloper daarvan de status quo heb ik zelf nog
meegemaakt en ik herinner mij discussies, die precies dezelfde teneur hadden als de
ouverture van het artikel-Van Hoboken. Als hij op blz. 135 schrijft: 'De betekenis van
beide termen hoeft eigenlijk geen vraag te zijn voor wie de moeite neemt goed na te le
zen wat daarover voor en na de totstandkoming van de Archiefwet 1962 is gezegd en ge
schreven', dan heb ik het gevoel dat ik dit al vele malen heb gehoord en dat tijdens een
deel van mijn archiefloopbaan de lieve jeugd met dit soort dooddoeners werd zoetge-
houden. Ook de direct daarop volgende zin: 'Ik zou daarnaar dan ook kortheidshalve
kunnen verwijzen, ware het niet kan ik dromen. Het komt erop neer dat het alle
maal in de wet staat, ergo degenen die moeilijkheden veroorzaken moeten hun zaakjes
nog maar eens goed bestuderen en dan zal het heus wel gedaan zijn met de 'begripsver
warring' en het 'minder goed lezen'. Want uiteraard is die begripsverwarring volstrekt
onnodig, want toen in 1918 de Archiefwet kwam, behoefde de materie 'destijds geen
nadere uitleg en men zal daarnaar in Fruins commentaar dan ook tevergeefs zoeken'.
Als dit geen doorslaggevend argument is dan weet ik het niet meer.
Uiteraard bleven destijds kritische meningen, ook als ze in de ogen van de prominenten
van zo weinig importantie waren dat men er hoogstens kortheidshalve naar behoorde te
verwijzen, zelden onbesproken en het was meestal Fruin zelf die de zaak juridisch recht
breide door een soms sluwe, soms hoogstmerkwaardige wetsinterpretatie ten beste te
geven. Van Hoboken doet exact hetzelfde. Na te hebben laten doorschemeren dat hij
het gezeur van al die lieden over zorg en beheer (waarover 'nog altijd misvatting moge
lijk blijkt') volslagen onterecht vindt, levert hij er vervolgens dan toch de wetsinterpre
tatie bij, die aan dit gezeur een einde moet maken. Ik haast me te verklaren dat ik zijn
interpretatie niet sluw en ook niet hoogstmerkwaardig vind, doch integendeel zeer
waardevol. Ik geloof namelijk dat Van Hoboken gelijk heeft als hij stelt dat het on
derscheid tussen zorg en beheer hiërarchisch bepaald is: zorg is een bestuurlijke be
voegdheid, beheer een ambtelijke.
[572]
Het merkwaardige is echter, dat ik langs een andere weg precies hetzelfde heb beweerd,
n.l. waar ik stel dat de taken, die Van Hoboken 'beheer' noemt, door middel van dele
gatie door het bestuur aan de ambtenaar worden opgedragen. Het schijnt dat ook Pan-
huysen ooit iets dergelijks beweerd heeft in een artikel in Overheidsdocumentatie, welk
artikel ik volgens Van Hoboken 'de mist in gewerkt' zou hebben. Tot mijn spijt heb ik
dat er inderdaad niet in gelezen en in het citaat dat Van Hoboken geeft lees ik het even
min, doch dit zal dan wel weer een kwestie van verkeerd of minder goed lezen zijn.
Maar goed, het beheer is dus hiërarchisch ondergeschikt aan de zorg. Hetgeen impli
ceert, dat het beheer inhoudelijk ook geen vastomlijnde betekenis kan hebben, aange
zien het van plaats tot plaats zal verschillen wat het bestuur den ambtenaar belieft op te
dragen. Dat is uitermate flauw, hoor ik Van Hoboken roepen, want dat wat het bestuur
aan de archivaris delegeert A het beheer. Hierin heeft hij uiteraard gelijk, doch het is te
vens evident dat in de praktijk moeilijkheden kunnen ontstaan als met 'beheer' beklede
functionarissen met elkaar in relatie treden. Tussen haakjes: Van Hoboken en onderge
tekende discussiëren niet alleen, doch wij horen elkaar ook dingen roepen, waarop wij
dan vervolgens al dan niet wensen te reageren (zie zijn artikel blz. 139). Dit geeft aan de
discussie een extra dimensie en moet de lezer welhaast magisch toeschijnen. Er is echter
niets magisch aan, want wij doen dit met behulp van Alkmaarse kaas.
Maar om op zorg en beheer terug te komen, als er dan helemaal niets aan de hand is, als
alles begrijpelijk is, ja, er eigenlijk helemaal niets te begrijpen valt, waarom dan toch
die 'begripsverwarring' bij zoveel mensen? Dat komt m.i. omdat die mensen, die zo te
zien allemaal werkers in het veld zijn en geen commentatoren en glossatoren van de Ar
chiefwet 1962, in de praktijk op moeilijkheden zijn gestuit. Van Hoboken doet er nogal
luchtig over, b.v. dat het helemaal niet ongewoon is als twee personen hetzelfde komen
inspecteren (wat ik overigens betwijfel), doch er ontstaat natuurlijk wèl een zotte situa
tie als de gemeentearchivaris met een voorstel van de secretarie accoord gaat en de pro
vinciale inspecteur dat afkeurt, of andersom. Vandaar de nogal afwijkende praktische
oplossingen en vandaar ook de vraag naar bevoegdheden. Zijnde een vraag waarop de
wet het spijt me oprecht voor Van Hoboken geen duidelijk antwoord geeft en
waarover in de praktijk dan ook verschil van mening bestaat.
Doch we weten nu in elk geval wat wij onder zorg en beheer, alsmede onder toezicht en
inspectie dienen te verstaan. Dat dit altijd zo duidelijk zou zijn geweest indien men
maar de moeite nam aandachtig te lezen, geloof ik niet. M.i. is Van Hoboken te be
scheiden en heeft hij door interpretatie van wat hij noemt 'de geest der wet' wel degelijk
een stuk nieuw archiefrecht geschapen. Hoewel ik een hekel heb aan geesten der wet
de ervaring leert dat die alleen van stal worden gehaald als de wet onduidelijk is of niet
deugt heb ik voor rechtscheppende arbeid alle bewondering. Het recht is immers
niet onveranderlijk, maar groeit en wijzigt zich in de tijd. En wat de praktische uitwer
king betreft (b.v. hoe voorkomt men dat gemeentelijke en provinciale inspecteurs ten
overstaan van het secretariepersoneel elkaar te lijf gaan), geloof ik niet dat de wet alle
details kan regelen, maar dat men moet proberen tot duidelijke afspraken te komen.
W. A. Fasel.
[573]