ordeningsbeslissingen. De reden hiervoor is dat bij deze beslissingen de ordeningsbegin
selen in principe niet mogen worden verlaten4, hoezeer ook overigens gelet op het
doel van de inventaris deze beslissingen een eigen karakter hebben5.
De verificatie van ordeningsbeslissingen
Op welke manier kan het voor een derde kenbaar zijn wat een archivaris nu werkelijk
heeft gedaan en hoe kan hij de juistheid van de genomen ordeningsbeslissingen verifië
ren? Deze vragen raken de kern van de archivistiek als wetenschappelijke methodenleer
voor het ordenen en beschrijven van archieven.
Voor zover ik heb kunnen nagaan is dit probleem niet eerder in het Archievenblad aan
de orde gesteld en wordt ook in de handboeken hieraan niet als zodanig aandacht
besteed. Op een enkele plaats wordt de suggestie gedaan, dat het wenselijk is om mee te
delen waarom men zich niet aan een voorschrift der Handleiding wenst te houden6. Vrij
algemeen echter lijkt de mening te heersen, dat het bestaan van voorschriften en begin
selen voldoende moet worden geacht voor het naleven ervan.
In principe kan hij op drie plaatsen de genomen ordeningsbeslissingen op het spoor ko
men: in het archief, in de inventaris in enge zin en in de verantwoording der inventarisa
tie. Het archief zelf als vindplaats van ordeningsbeslissingen laat ik hier buiten be
schouwing, aangezien de archivistiek niet het archief op zich tot object heeft, maar de
inventarisatie van archieven. Het is duidelijk dat, indien rhen zijn oordeel omtrent de
kwaliteit van de genomen ordeningsbeslissingen, buiten de inventaris om, alleen vanuit
de orde in het archief moet vormen, de archivistiek volledig heeft gefaald.
Richten wij ons dus tot de inventaris in enge zin en de verantwoording der inventarisa
tie. Bij het doorlezen der boekbesprekingen van de laatste jaren valt het op, dat de ar
chivarissen (tot deze groep derden wil ik mij beperken) zich bij uitstek concentreren op
het schema en de onderlinge verhouding der eenheden. Het is kennelijk de inventaris in
enge zin die het meeste onze aandacht trekt. Dit is niet onjuist. Het is immers het resul
taat van alle genomen ordeningsbeslissingen. Maar het is tevens het resultaat zoals dat
door de inventarisator wordt gepresenteerd. Het is echter geenszins denkbeeldig, dat de
gepresenteerde werkelijkheid een andere verhult. Fox memoreerde in zijn lezing bij
voorbeeld, dat het maar al te vaak gebeurt, 'dat de bewerker aan het forceren gaat' om
zijn stukken in het schema te passen7. Het is daarom evenzeer van belang, dat naast de
inventaris in enge zin door de archivarissen aandacht wordt besteed aan de verantwoor
ding der inventarisatie.
Het is goed, dunkt me, te beseffen dat de inventaris in enge zin zich verhoudt tot de ver
antwoording der inventarisatie zoals bijvoorbeeld een proefschrift tot de erbij be-
4 Zie S. Muller, J. A. Feith en R. Fruin, Handleiding voor het ordenen en beschrijven van
archieven, par. 50 e.v.
5 Formsma o.c. blz. 64 e.v. beschouwt deze activiteit wel apart. M.i. is hiervoor alleen om di
dactische redenen iets te zeggen.
6 C. C. D. Ebell, Problemen (Rumor in Casa), NAB 1930/31, jrg. 38, blz. 137.
7 Zie J. Fox, Fouten bij het inventariseren van archieven, bittere ervaringen door een examina
tor opgedaan, NAB 1973, jrg. 77, blz. 328.
[568]
horende noten. Zonder beide te beschouwen is het niet goed mogelijk zich een juist oor
deel omtrent de kwaliteit van het produkt te vormen. Wie bij de beoordeling van de or
de in de inventaris zich tevreden stelt met een onderzoek van de inventaris in enge zin,
moet beseffen, dat hoezeer hij zich ook bedient van archivistische terminologie
hij een o«juiste ordeningsbeslissing slechts kan onderkennen, indien de inventarisator
heeft gezondigd tegen de logica (een presentatiefout heeft gemaakt) ofwel tegen een
historisch kenbare stand van zaken. Aan kritiek vanuit de archivistiek zelfdie zich
wel bedient van logica en historie, maar daaraan niet is gelijk te stellen8 komt men
dan eigenlijk niet goed toe9.
Dan rijst thans de vraag in hoeverre het bij de huidige wijze van verantwoorden van de
inventarisatie mogelijk is om de in feite genomen ordeningsbeslissingen te kunnen her
kennen. In verreweg de meeste gevallen blijkt dit nu onmogelijk, aangezien maar al te
vaak juist de verantwoording der inventarisatie uiterst globaal is in de behandeling van
ordeningsproblemen10. Merkwaardigerwijs kan men bij de beoordeling der inventaris
sen keer op keer de verzuchting horen dat de schitterende en belangwekkende inventa
ris in kwestie wel erg summier verantwoord is11. Uit een dergelijke benadering valt af te
leiden, dat men de beoordeling van de inventaris in enge zin en de verantwoording der
inventarisatie los van elkaar meent te kunnen beschouwen. Zoals uit het voorgaande
wel blijkt, ben ik een andere mening toegedaan: het is alleen dan mogelijk om de inven
taris in zijn geheel op zijn kwaliteit te beoordelen, als de verschillende ordeningsbeslis
singen concreet in de inventaris zijn gemotiveerd. Niet in een globale, maar in een con
crete verantwoording kunnen derden een verband ontdekken tussen het gepresenteerde
resultaat en de werkelijke orde in het archief. Het is dan afhankelijk van de kwaliteit
van zo'n verantwoording in hoeverre de inventaris archivistisch belangwekkend wordt.
Hoe nieuw is deze constatering? Eigenlijk is hij al oud, want ook Van der Gouw stelt in
zijn Inleiding tot de archivistiek: 'De inleiding wordt niet ten onrechte voor een van de
belangrijkste onderdelen van de inventaris gehouden; zeker is zij meestal de maat,
waaraan de wetenschappelijke waarde van de inventaris uit een oogpunt der archi
vistiek wordt gemeten'12. Het nieuwe zit misschien in de constatering, dat veel archiva
rissen zich in de praktijk het belang van een concrete verantwoording niet steeds aan
trekken. Angst voor kritiek?
Dit is niet alleen van belang voor het gebruik van de inventarissen, maar in het bij-
8 Zie R. Fruin, Verweer tegen Dr. Heeringa, NAB 1930/31, blz. 26-27.
9 Vgl. voor dit probleem S. de Haan in zijn boekbespreking van de inventaris van J. L. Admi
raal en G. P. Nijkamp, NAB 1979, jrg. 83, blz. 182-187.
10 Anders: J. C. Kort, Het archief van de Heren van Voorne, burggraven van Zeeland 1272-1371
besproken door P. A. Henderikx, NAB 1976, jrg. 80, blz. 210-214; P. M. Roost, Inventaris
van het archief van de familie van Moorsel, besproken door E. P. de Booy, NAB 1978, jrg.
82, blz. 336.
11 Zie bijv.: NAB 1976, jrg. 80, blz. 29-30, 296-298, 298-300; NAB 1979, jrg. 83, blz. 59-63;
NAB 1980, jrg. 84, blz. 52-57. Sommige boekbesprekers schenken geen aandacht aan de ver
antwoording der inventarisatie, bijv.: NAB 1977, jrg. 81, blz. 178, 180, 270-271; NAB 1978,
jrg 82, blz. 334-335, 336-338; NAB 1979, jrg. 83, blz. 182-187, 187-188, 263-264.
12 ZieJ. L. van der Gouw, Inleiding tot de archivistiek, Archivistica no. 1, Zwolle 1955, par. 30.
[569]