Dames en heren, zeer gewaardeerde toehoorders,
Om te komen tot het onderwerp, waarvoor ik vandaag uw aandacht vraag, moeten wij
trachten ons een maatschappij voor te stellen, waarin geen archiefstukken bestaan.
Ter illustratie lezen wij dan eerst een stukje uit het Oude Testament en wel uit het boek
Ruth waar wij lezen (IV 7):'Nu was het vroeger in Israël bij lossing en ruiling gebruik,
dat wilde men aan enige zaak geldigheid verlenen de één zijn schoen uittrok en
aan de ander gaf. Dit was in Israël de bekrachtiging'. Het zal u duidelijk zijn: de als ge
tuigen fungerende oude mannen, die in de stadspoort zaten, hadden niet alleen wat ge
hoord, zij hadden ook wat gezien.
Nu gaan we een eindje verder op in hetzelfde Testament en lezen bij de profeet Jeremia
(32 8 en volgende) over de naasting van een akker: 'En Hanameël, de zoon van mijn
oom, kwam naar het woord des Heren tot mij in den gevangenhof en zeide tot mij:
'Koop toch mijn akker, die in Anototh, in het gebied van Benjamin ligt, want gij hebt
het recht van bezit en gij hebt de lossing, koop gij hem'. Toen wist ik dat dit het woord
des Heren was. Dus kocht ik van Hanameël, den zoon van mijn oom, den akker, die in
Anatoth ligt, en ik wilde hem het geld, zeventien zilveren sikkelen, afwegen. Dus
schreef ik een koopbrief, zette mijn zegel er op, liet dien door de getuigen bekrachtigen
en woog het geld op een weegschaal af. Daarna nam ik den koopbrief, zowel dien, die
verzegeld was naar het voorschrift en de wettelijke bepalingen, als den open briefen gaf
den koopbrief aan Baruch, den zoon van Neria
Tot zover de profeet Jeremia.
Het is duidelijk dat er sinds de dagen van Ruth iets is gebeurd: het mondeling getuigenis
met de zichtbare formaliteiten is vervangen door het schriftelijk bewijsstuk een pro
ces dat ook bij ons is begonnen, laten we zeggen in de dertiende eeuw, met het gevolg
dat in onze taal het woord voor getuigenis namelijk oorkonde de naam is ge
worden van een document, dat het woord voor handeling namelijk acte de naam is ge
worden van een document, dat om nog eens een ander voorbeeld te geven het Engel
se woord voor getuigenis namelijk record nu archiefstuk betekent. Een middeleeuwer
zou zeggen: nomina sunt consequentia rerum.
Tussen de agrarische revolutie vele duizenden jaren voor Christus en de industriële
revolutie valt er bij het ene volk vroeger, bij het andere later nog een ingrijpende ver
andering te constateren namelijk de overgang van de bewaring van de rechtsorde in het
geheugen naar de vastlegging in bewijskrachtige schrifturen. Ook in ons land kunnen
we die overgang soms betrappen.
Wij nemen daartoe ter hand het derde deel van het Groot-Charterboek van Holland en
Zeeland van Frans van Mieris, alwaar wij op bladzijde 403 een proces-verbaal vinden
van een in 1383 gehouden getuigenverhoor omtrent de paalscheiding tussen Holland en
het land van Breda.
Onder de vele mannen, die indertijd bij de vaststelling van een grens in het half-
ontgonnen terrein aanwezig zijn geweest, is er één, die alles nog zo goed weet, omdat
zijn emotioneel geheugen sterk werd gesteund: 'tughet noch meer Jacob Janssoen dat
hem wael gedenct van den put op Zwaelwenstert, daer Arnd Matten in geworpen
waert'.
[498]
Vijf jaar later wordt in de kerk van Geertruidenberg een groot gezelschap uit de
Langstraat over dezelfde kwestie gehoord, waarbij enige lieden uit Zuidewijn een merk
waardig detail in hun getuigenis opnemen: 'Oec zoe seyde som lude uten ambocht voor-
seyt bij den eede, die sij gedaen hadde, dat sij horen ouders hebben hooren seggen, doe
die paelscheydinge tusschen Hollandt ende Brabandt gedaen was, dat upten Koebergh
een bonte koe gevollet met hoye gebraden wert, ende doe sij gebraden was, doe wert sij
gedeelt ende gegeven alle denghenen, die daer waren in een gedencknisse der paelschey-
dinghe'.
Dit is dan de wereld waarin de rechtsorde berust op het getuigenis van 'witachtige'
mannen.
Wat in 1383 en 1385 omtrent de grens tussen Holland en Brabant schriftelijk werd vast
gelegd en naar die nog in de registerkamer van Holland aanwezige stukken door Van
Mieris werd afgedrukt, berustte voordien uitsluitend in het geheugen van wat de
middeleeuwer noemt 'witachtige mannen', mannen, die onder eede Tijflicken ten heili
gen' getuigenis kunnen afleggen. Maar een ieder weet uit eigen ervaring, dat het geheu
gen geen feiten conserveert, maar waarnemingen, die door een zeer persoonlijke zeef
zijn gegaan, die affectief beïnvloed zijn, soms zeer diepgaand. En om Godfried
Bomans nog eens te citeren: 'Herinneringen zijn altijd verpakt in de papiertjes van het
heden'. En geldt voor de getuigen ook niet het woord van de psalmist (90 3): 'Gij doet
den sterveling wederkeren tot stof', zodat, als de getuigen de weg van alle vlees zijn ge
gaan, er niet anders overblijft dan de middeleeuwse godsoordelen, waarvan de gerech
telijke tweekamp er één is.
Eén man is er die nog schrijft in die maatschappij van ons, met een rechtsorde rustende
op mondeling getuigenis en godsoordelen: het is de monnik in het scriptorium van zijn
abdij. Voor hem is de laat-karolingse minuskel, die al enige kenmerken van de gotiek
begint te vertonen, het voertuig van Gods Woord, het memoriaal van de lofzang, die
uit Zions zalen zeven keer per etmaat tijdens het koorgebed opstijgt en min of meer
verstolen ook nog het voertuig voor enige klassieke auteurs, die zo goed zijn voor de
beoefening van het latijn. In de kloosterwereld verschijnen dan de schriftelijke be
wijsstukken, met een fraai kloosterwoord genoemd munimenta, de verdedigingsmidde
len bij uitstek voor de man des vredes, die schrijven kon om zijn wereld, de wereld waar
God en de patroonheilige regeert, te verdedigen tegen de buitenwereld, waar de satan
het hoogste woord heeft, waar gehandeld wordt om het met een kerkelijke oorkon-
denterm te zeggen instinctu diaboli. Uitbreiding van het kloosterbezit en de
veiligstelling ervan met oorkonden desnoods zelf gemaakt was geenszins het bren
gen van bezit in de dode hand, zoals het in de civitas terrena werd genoemd, maar uit
breiding van het godsrijk. Met het kerkzilver en de kostbaar uitgevoerde evangelie
boeken gaan de munimenta in de area thesauri de diaken St. Laurentius was immers
evenzeer de bewaarder van de boeken als van de oorkonden. Het schrift te gebruiken
voor seculiere doeleinden moet voor de monnik een haast onaanvaardbare opgave zijn
geweest en men mocht zeker ook nog niet van hem verwachten, dat hij het misbruikte
medium verder zal helpen devalueren door ook nog in de volkstaal te gaan schrijven.
Omstreeks 1300 is bij ons de archiefvorming al aardig op gang en is het een zaak van
seculieren. Men kan zeggen dat bij ons meneer kapelaan zo nu en dan eens een stukje
[499]