Op 16 juni 1954 vertrok Schimmel naar Nijmegen, waar hij een aanstelling had gekre
gen bij het gemeentearchief en waar hij zijn geschiedenisstudie voortzette. In december
1963 deed hij doctoraal examen en op 17 juni 1966 promoveerde hij bij prof. L. J.
Rogier op het proefschrift 'Burgerrecht te Nijmegen, 1592-1816'. Dit proefschrift, dat
als voorbeeld kan dienen voor soortgelijke studies in andere steden, werd gunstig ont
vangen en was snel uitverkocht. In 1968 volgde hij collega De Jong op, aanvankelijk als
waarnemer en na het behalen van het diploma hoger archiefambtenaar als gemeente
archivaris, m.i.v. 1 juli 1969. In deze functie heeft hij ongetwijfeld veel tot stand ge
bracht. Niet alleen wist hij zijn dienst uit te bouwen van 5 tot 27 man, doch tevens ge
tuigen een aantal doorwrochte publicaties van zijn werklust. Ook liet hij in 1973 de Nij
meegse Studiën van stapel lopen en voorts heeft hij zich zeer beijverd voor een nieuwe
archiefbehuizing: het fraai gerestaureerde Arsenaal. De officiële opening, die om wille
van hem werd uitgesteld tot oktober 1978, heeft hij nog kunnen meemaken. Kort daar
op verergerde de kwaal die zich bij hem had geopenbaard, zodat hij opnieuw moest
worden opgenomen in het ziekenhuis. Met ingang van 1 april 1980 ging hij met ver
vroegd pensioen en op 12 september j.l. overleed hij, 53 jaar oud.
Ik heb hem niet intiem gekend. We zagen elkaar een paar maal per jaar en daar bleef
het bij. Maar we wisten precies wat we aan elkaar hadden en hoe we over de dingen
dachten. Elk mens komt in zijn leven voor momenten te staan dat hij zijn vrienden no
dig heeft (en waarbij hij dan veelal ontdekt dat hij opeens geen vrienden meer heeft, of
dat ze op de vingers van één hand te tellen zijn). Op zulke momenten was Jan Schimmel
er altijd. En het is triest te bedenken dat wij, zijn oude vrienden in het archiefwezen, zo
weinig voor hem konden doen op de lange pijnlijke weg die hij gegaan is. Jan Schimmel
was een man die zich niet gemakkelijk uitte. Discussies liet hij meestal lang over zich
heengaan, maar als hij loskwam dan was het gewoonlijk met een extreem standpunt,
dat hij enthousiast en hardnekkig verdedigde. In een heel ander verband, n.l. als lid van
de parochieraad van zijn kerk, in een artikel over de synode te Rome, schreef hij: 'Voor
mij zelf heb ik er soms behoefte aan mij wat nader te bezinnen op wat gezegd is of gaat
worden of gezegd kan worden. Ik kan niet zo vlug voor mij uitmaken welke waarde bij
voorbeeld synodebesluiten voor mij hebben. Ik ben niet zo snel met het hervinden van
een nieuwe levensstijl'. Deze uitlating van een ervaren en gelouterd man lijkt in tegen
stelling tot die van de jeugdige archivist, die in 1953 schreef: 'Een vereiste voor ons is,
dat wij de ons als het ware ingegoten liefde voor het vak, onze roeping, als een levend
vuur in ons moeten bewaren en uitdragen. Want de man, die zegt liefde te hebben voor
zijn vak, en deze liefde niet uitdraagt, heeft geen liefde, maar slechts waardering.
Want, veroorloof mij deze stichtelijke aanhaling: de liefde is mededeelzaam. Dat het zo
moge zijn, is mijn wens, een zeer vurige wens, en hieraan voor een gedeelte te hebben
meegewerkt, is voor mij een daad waarop ik trots ben'. Beide citaten tonen Jan Schim
mel zoals hij was, n.l. een man die zich soms met moeite en strijd een inzicht veroverde
en dan niet meer van wijken wist. Zijn vrienden weten dat zijn vurige liefde voor het
vak door de jaren heen onverflauwd is gebleven. Hij had uitgesproken meningen over
hoe het archiefwezen zou moeten functioneren en met name over hoe een archiefdienst
ten nutte van de samenleving moet werken. Zolang zijn krachten het toelieten heeft hij
getracht dit in praktijk te brengen. Toen zijn ziekte verergerde bleef hij vechten en
hopen op beterschap. Eerst een paar dagen voor zijn overlijden is zijn toestand hem
duidelijk geworden. Hij heeft toen zijn lot aanvaard en kalm nog wat zaken geregeld.
Ook koos hij voor zijn uitvaartmis de 30e psalm, die hij geheel van buiten kende. Het
laatste couplet luidt als volgt:
Toen hebt Gij mijn droefheid veranderd
in blijdschap, ik ging in rouw
en Gij hebt mij gekleed in vreugde.
En nu, van ganser harte
zing ik dit lied voor U
en ik mag niet meer zwijgen,
en daarom, God mijn God,
dank ik U eindeloos.
Moge God aan Jan Schimmel de eeuwige vreugde geven waarop hij zo vol vertrouwen
hoopte. Wij verliezen in hem een bekwame archivaris, een prettige collega en een
trouwe vriend.
Anton Fasel.
[531]
[530]