Karakter
In zijn dankwoord plaatste professor Van der Gouw enige persoonlijke kanttekeningen
bij zijn loopbaan. Zo bleek dat hij op de lagere school grote moeilijkheden had gehad
bij het leren schrijven. Zijn door velen bewonderde handschrift dankt hij aan de aan
wijzingen, die hij als jong onderwijzer kreeg van een bejaarde collega. Sindsdien was
hij gebiologeerd door schrift. Over de studenten zei de scheidende hoogleraar, dat de
helft te dom is voor de studie, maar dat zulks vaak wordt gecompenseerd door een gro
te ijver en belangstelling. Hij had zich vaak verwonderd over het gebrek aan waardering
bij jongelui voor de zoveel gunstiger omstandigheden, dan waaronder hijzelf altijd in
de avonduren had moeten studeren. Hij verklaarde in elke door hem gedurende zeven
enveertig jaar beklede functie met plezier gewerkt te hebben, zelfs in die van algemene
rijksarchivaris. Alleen had daar C.R.M. niet bij moeten horen!
In de hal van het Maagdenhuis werd tenslotte een druk bezochte receptie gehouden,
waar velen uit universitaire kringen en uit de archiefwereld lieten blijken wat professor
Van der Gouw voor hen betekent. Zijn opvolger als algemeen rijksarchivaris had dat in
de aula als volgt gedaan
Enige tientallen jaren gaf de scheidende hoogleraar stuwkracht en richting aan de ont
wikkeling van het openbaar archiefwezen en verrijkte hij door zijn karakter en inzet het
leven en werk van veel archivarissen.
Voor het begrijpen van de geschiedenis van het nederlandse archiefwezen kan enige
kennis van zijn optreden niet worden gemist. Dit afscheid was een fraaie aanleiding om
enkele persoonlijke herinneringen en inzichten op papier te zetten.
Van der Gouw was als jong onderwijzer te Helmond niet tevreden over de manier,
waarop bij het lager onderwijs de geschiedenis werd onderwezen. Het onderwijs moet
ook voor wat het verleden betreft uitgaan van het kind en van de eigen beleveniswereld
van het kind en dat gebeurde niet. Daarom ging hij zelf de plaatselijke geschiedenis
bestuderen en beschrijven en zo belandde hij in de archieven en in het archiefwezen.
De rijksarchivaris te 's-Hertogenbosch, dr. Smit, accepteerde hem in 1938 als volontair;
naar men vertelt gebeurde dit onder protest, omdat de rijksarchivaris het niet juist vond
dat een jonge man met een goede positie een beroep koos, dat geen perspectief bood.
Hoe dit zij, tussen de ongemakkelijke Smit en de energieke, zelfbewuste onderwijzer
groeide een grote onderlinge waardering. Volgens de verhalen maakte de stagiair de reis
van Helmond naar 's-Hertogenbosch en terug per fiets. Op deze wijze leverde augustus
1939 dertien en de maanden september en oktober van dat jaar elk twee stagedagen op.
In mei 1941 was zijn stagetijd volbracht en in juni volgde daarop het examen.
Van der Gouw werd archivaris van de Hervormde Gemeente te Helmond en bleef, voor
zover zijn onderwijstaak en de tijdsomstandigheden het toelieten, werken op het rijks
archief.
Smit, een leerling van de grote Muller, en een goed vakman, zag het archiefwezen
als een juridisch specialisme, als een product van de rechtsstaat en als een onontbeerlij
ke voorwaarde voor de rechtsstaat, een opvatting, die zeldzaam was in het gedesoriën-
[516]
teerde en gedemoraliseerde archiefwezen van die tijd, maar wel een opvatting, die bij de
rechtlijnige Van der Gouw in goede aarde viel. Bij zijn leerling Van der Gouw stelde de
rijksarchivaris een aangeboren aanleg in archiefzaken vast, een levendige belangstelling
en 'de gaaf om met personen van eenvoudige ontwikkeling om te gaan en de stof voor
hen begrijpelijk te maken'1.
In 1943 haalde men Van der Gouw naar het Algemeen Rijksarchief. In het fraaie, neo-
gothische gebouw in het Bleijenburg hing bij zijn in dienst treden op 2 januari 1944 de
sfeer nog van rond de eeuwwisseling, een mentaliteit, die verwantschap vertoonde met
Couperus en Van Deyssel, de Witte en de Bonneterie.
Onder de personen, die begrepen, dal deze sfeer niet houdbaar was, bevond zich de
rijksarchivaris Graswinckel, die op 1 januari 1946 de gedesillusioneerde Bijlsma op
volgde als algemeen rijksarchivaris. Graswinckel, een grand seigneur, was in beginsel
geen tegenstander van beeldenstormerij en zo kwam er binnen het archiefwezen ruimte
voor vernieuwing.
Van der Gouw vond een strijdgenoot in de welsprekende, sprankelende oud-journalist
Carel Bloemen, die hij op 1 januari 1948, toen Bloemen als archivaris van de Staats
mijnen naar Heerlen vertrok, opvolgde als secretaris en algemeen manager van Bleijen
burg 7. Samen droegen zij ertoe bij, dat het vak op de helling kwam, dat de Handlei
ding en de Archiefwet in herziening werden genomen en dat het dienstbetoon van het
Algemeen Rijksarchief werd gemoderniseerd.
Van essentieel en niet te overschatten belang was hun aanpak van de opleiding. De toe
komst van diensten en bedrijven staat of valt met de kwaliteit van de medewerkers, die
men weet aan te trekken en terecht kritiseerde Van der Gouw in een van zijn eerste arti
kelen in het Nederlands Archievenblad zowel de opleiding als de examens. Durf, élan,
vakbekwaamheid en energie vond hij voor een archivaris onontbeerlijke eigenschappen
en daarop waren de selectie en de opleiding in het geheel niet gericht.
In 1948 begonnen Bloemen en Van der Gouw een cursus voor bedrijfsarchivarissen, die
met steun van Graswinckel uitgroeide tot een opleiding voor tweede klas archiefambte
naren, tot een archiefschool en vervolgens tot de rijksarchiefschool.
Het bestaan van een opleiding maakte het vak voor meer mensen bereikbaar en hiertoe
droegen ook bij de geleidelijk aan verbeterde mogelijkheden adspirant-archief-
ambtenaren te honoreren. De toename van het aantal geschikte kandidaten en van het
aantal gediplomeerde ambtenaren leidde ertoe, dat de bestaande archiefdiensten kon
den worden versterkt en uitgebreid en dat het aantal gemeente- en streekarchieven sterk
groeide.
In de tweede helft van 1953 ging de algemene rijksarchivaris Graswinckel met pensioen
en dat was het einde van een tijdvak.
1 Rijksarchief Noord-Brabant, archief van het archief, dossier J. L. van der Gouw 1938-1944,
concept-brief van 16 november 1942 aan de gemeentearchivaris van Nijmegen.
[517]