VI Het is, met al deze gegevens over natio en patria voorhanden, duidelijk hoe zowel de historici Geyl en Van der Essen, als ook de kunsthistoricus Hoogewerff in hun be schouwing van 16e-eeuws nationaal gevoel onder invloed stonden van het 19e-eeuwse denken. Dat immers kende maar één soort natie, samenvallend met een staatkundige eenheid of strevend daarnaar, en bezield van liefde ervoor. Zo'n allesomvattende een heid, gebaseerd op collectief gemeenschapsgevoel, zochten deze auteurs in de 16e eeuw, en meenden zij daar ook te kunnen aanwijzen. Zo legde Geyl alle nadruk op de taalge meenschap, en stimuleerde hij daarmee ontegenzeggelijk het historisch onderzoek tot overschrijding van de eigentijdse landsgrenzen; maar zelf kwam hij soms met zijn theo rie in de knoop, vooral als het over de Walen ging50. Door deze benaderingswijze had den zij geen, of in ieder geval veel te weinig oog voor de afzonderlijke groepen binnen het grotere geheel dat zij construeerden. Bij Hoogewerff kan men dit op diverse punten constateren. In feite was zijn uit gangspunt, dat men uitingen van vaderlandsliefde juist buiten de landsgrenzen moet zoeken, al een gevolg van de collectivistische invloed van het nationalisme. Wat hij zich namelijk niet realiseerde was, dat hij in zijn Italiaanse bronnen niet te maken had met representanten van dé Nederlandse bevolking, maar slechts met een groep daaruit. Of nog preciezer: met enkele groepen daaruit. Want ook degenen, van wie hij de schrifte lijke nalatenschap gebruikte voor zijn theorie, vormden geen eenheid. De Nederlanders in Rome verbleven daar dikwijls als balling, hadden dus mogelijk geen kans om ooit naar de Lage Landen terug te keren, en beschouwden die landen dan ook met een heel andere blik dan jongens die voor ten hoogste enkele jaren in Padua studeerden en dan weer naar huis zouden gaan. Trouwens, nieuwere gegevens omtrent de studenten uit Padua laten helemaal niet het beeld zien, dat Hoogewerff meende te bespeuren: van de 527 Nederlanders die daar tussen 1553 en 1700 als lid van de Inclyta Natio Germanica Artistarum werden ingeschreven noemden slechts 66 ofwel 12,52% zich, ver spreid over de hele periode, Belga51. Bovendien onderkende Hoogewerff de perspectivi sche werking niet, die uitgaat van langere afstanden. Ver van de geboortegrond kon on der een kleine groep mensen, die ten naastebij uit dezelfde omgeving kwamen en een voor elkaar nog enigermate verstaanbare taal spraken, veel gemakkelijker een 'Neder landse natie' ontstaan dan dichterbij het vaderland. Tekenend acht ik het, dat rond 1570, toen de Nederlanders in Rome vrijwel allen in één natie verenigd waren, in Em- den groepen uitgewekenen uit de Lage Landen werden onderverdeeld in een Hollandse, Brabantse, Friese en Groningse 'natie': hun aantal was groter dan dat van de groep in 50 Al in 1945/6 heeft G. J. Renier, Criterion, blz. 16-18, fundamentele kritiek geleverd op Geyls beklemtoning van de taal. Zeer terecht stelde hij daar tegenover: 'Nationality exists in the minds of men; it reveals itself through their words and through their behaviour'. Vgl. L. J. ROGIER, 'De evolutie van Hollands visie op Vlaanderen', in L. J. ROGIER, Herdenken en herzien. Verzamelde opstellen (Bilthoven, 1974) blz. 293-315, nl. 293-296 (tekst van 1967). 51- Zie hiervoor J. J. POELHEKKE, 'Nederlandse leden van de Inclyta Natio Germanica Artista rum te Padua 1553-1700', in Mededelingen van het Nederlands Historisch Instituut te Rome 31 (1961) blz. 265-373, vooral 283-288. [386] Rome, de afstand tot hun streek van herkomst geringer, en onderscheid dus zinvol52. Nationale bindingen bij groepen Nederlanders in binnen- zowel als buitenland waren in de 16e eeuw bepaald niet representatief voor alle inwoners van de Lage Landen. Hoogewerff heeft dus bronnen bijeengevoegd die door hun herkomst niet met elkaar verbonden konden worden, en aan die bronnen een veel groter gewicht toegekend dan ze in feite hadden. Dit alles neemt, tenslotte, niet weg, dat er in de nationale gevoelens bij 16e-eeuwse Ne derlanders wel componenten te vinden waren, die zouden bijdragen tot de vorming van één natie die ging samenvallen met één Nederlandse staat. Men zou in dit verband kun nen denken aan de uniformerende invloed van een Hollandse regentennatie, van een Oranjenatie, of van het calvinisme toen dat zijn internationale aspiraties ging verliezen en daardoor een Nederlandse natie werd. Maar die perspectivische werking konden de 16e-eeuwers nog niet waarnemen. SUMMARY Nation and National Feelings in 16th Century Low Countries In the 16th century 'nation' was not used in one, general sense, that of 'state'; it was not before the 19th century that the word gained this exclusive meaning. In the word usage of the 16th century the nation was the group, to which someone claimed to be a member primarily. Most people, thinking within a narrow intellectual horizon, regarded only a small group as their nation: a guild in a city for instance, or a village community. Only a few people had a larger radius of action; they were able to look over a region or maybe a whole province, and considered as their nation the group of provincial gover nors to which they belonged, or even all inhabitants of the region. A very small percen tage of the population belonged to the highest level, that of the general sovereign lord who was able to look over all counties as one totality and whould have liked to consider all inhabitans as belonging to one his nation. The same three levels one can distinguish when the word 'patria' was used. For most people in the Low Countries patria was their birthplace or residence: the village, the ci ty; for a small group it was the province, and only for those who lived in proximity to the sovereign lord patria could be the totality of the Netherlands. Next to all these there were a few groups scholars, artists, merchants, Calvinists whose nation lived scattered over a very large area, the greater part of Western Europe sometimes. When these men spoke about their patria, they mostly did not allude to this big area, but to their individual birthplace or residence. In many cases 'nation' and 'pa tria' of these people did not overlap, as they usually did in other instances. All this means that, in the Dutch Revolt against Philip II, not one, but a lot of national motives were at stake. For some time those motives led to a kind of general Netherlands sentiment, but certainly not to a permanent Dutch national feeling. 52 BRIELS, 'Emigratie', blz. 196. [387]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 98