Enkele beschouwingen bij twee Geervlietse tolrekeningen (1531/2 en 1533/4) T. S. Jansma Bij het neerleggen van mijn ambt heb ik in 1974 gehandeld over 'Hanze, Fugger, Amsterdam'1 en bij dat onderwerp kwam de binnenvaart door Holland, gericht op Zee land, Vlaanderen en Brabant, ter sprake. Er bleek, dat in het schamele restant van tol rekeningen van Geervliet voor de jaren dertig der 16e eeuw2, sprake was van koper transport tussen Amsterdam en Antwerpen en van een aantal andere goederen. Daar bij die gelegenheid geen tijd gevonden kon worden nader op die tolrekeningen en haar inhoud in te gaan, lijkt het gepast een iets uitvoeriger bespreking van die rekeningen te bestemmen voor de bundel, die U, waarde Van der Gouw, ten afscheid wordt aangebo den, te meer, omdat Putten, als hoogheemraadschap waarvan de Bernisse een boezem water vormde, bij voortduring Uw aandacht geniet en de archivalia, die hierbij in het middelpunt staan, behoren tot de U welbekende derde afdeling van het Algemeen Rijksarchief. Boven sprak ik van een 'schamel restant': het gaat om twee, zelfs niet opeenvolgende rekeningen, de 14e en 16e rekening van Mr. Aerndt Sandelijn3 en Mr. Willem Goudt. Er blijkt het wordt in de aanhef der rekeningen vermeld dat rekening en verant woording wordt afgelegd over de tol van Geervliet en daarbij behorende wachten. Oor spronkelijk zal bij deze wachten ook de tol van de Gleede behoord hebben4, die in deze rekening echter een gelijkwaardige plaats inneemt als Geervliet zelf. Ook de tol van Gorcum met zijn wachten is tegelijk aan de beide tollenaars verpacht. Deze tollen wa ren tezamen, volgens de keizerlijke commissiebrief van 2 augustus 1528, verpacht aan de beide bovengenoemden voor de tijd van vier jaren, ingaande 1 oktober 1530. Wij moeten echter aannemen, dat voordien deze tollen reeds aan Sandelijn en Goudt in pacht waren gegeven, daar onze tweede rekening het rangcijfer '16e' draagt. Wie waren deze tollenaars? Daarover behoeft geen enkele onzekerheid te bestaan: beiden kunnen worden beschouwd als hoge ambtenaren. Aerndt Sandelijn was jarenlang eerst substituut-griffier, later griffier van het Hof van Holland, terwijl hij op het tijdstip van 1 In Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden (BMGN) 91 (1976) blz. 1-22, in het bijzonder 14-18. 2 ARA, Archief Rekenkamer, rekeningen, inv. nrs. 4902, 4903. 3 In BMGN 91 blz. 14, ten onrechte Sandelijn. Volgens J. C. RAMAER, Geografische geschiedenis van Holland bezuiden de Lek en Nieuwe Maas in de Middeleeuwen (Amsterdam, 1899) blz. 303 vgg., was de tol van de Gleede na de St. Elisabethsvloed (1421) als wacht van Geervliet gevestigd. [362] de beide rekeningen raad op wedde in hetzelfde Hof was5; Willem Goudt wordt ons ge noemd als ontvanger-generaal der beden in Holland6. Het getuigt wel van andere op vattingen over het al of niet oirbare van bepaalde bedieningen voor ambtenaren van het niveau der beide pachters in kwestie. En dit, terwijl een commissie van hoge ambtena ren van het centraal bestuur bezig was met een moeizaam onderzoek naar frauden en onregelmatigheden bij de inning der grafelijkheidstollen7. Het lag uiteraard niet in de bedoeling, dat Sandelijn en Goudt persoonlijk de tol inden, maar daarmede werden 'substituten' belast, die daarvoor een in 'Uytgeven' opgenomen wedde ontvingen, ter wijl zij bovendien nog wel een aandeel zullen hebben ontvangen uit het deel, dat de pachters mochten behouden uit de opbrengst boven het bedrag der pachtsom voor de tollen van Geervliet en Gorcum, in geld en in natura. Uit de aan de eigenlijke rekenin gen voorafgaande preambule, als die term in dit verband gebruikt mag worden, blijkt, dat de opbrengst van de tol van Gorcum met zijn wachten afzonderlijk is geboekt (en die rekeningen zijn blijkbaar verloren gegaan), bovendien, dat de pachters van wat bo ven de pachtsom van 9200 van 40 gr. (Hollandse ponden) 's jaars werd ontvangen, zouden mogen behouden 1500 van 40 gr., voor hun arbeid en kosten. Wat boven het totale bedrag van 10.700 zou worden ontvangen, zou worden gedeeld tussen de K.M. en de pachters. Ook blijkt hier, dat de pachters reeds zes jaren tevoren deze tollen in pacht hadden gehouden, overeenkomstig hun commissiebrief, geïnsereerd in het re gister van de Rekenkamer, beginnende St. Jan 1518. Dit register is inderdaad nog aan wezig in het archief Grafelijkheidsrekeningen, commissiën: het Ruige, blauwe register8. Helaas geeft deze commissiebrief geen inlichtingen over het tarief, of zoals de uitdruk king in deze tijd gebruikt: de lijste. Nu is er wel een en ander gedrukt in het Groot Placaet-Boeck, maar zulk een ongedateerde lijste betreffende de tol van onder andere Geervliet komst eerst voor in het vierde deel (1705)9 en zal, daar een commissie brief van 1528 afgedrukt staat in deel I (1658)10, waarschijnlijk niet ouder zijn dan de 5 Memorialen van het Hof (den Raad) van Holland, Zeeland en West-Friesland, van den secre taris Jan Rosa, deelen I, II en III, uitgeg... door A. S. DE BLÉCOURT en E. M. MEIJERS (Haarlem, 1929) blz. LVIII, XLVI. 6 Zie b.v. J. L. VAN DER GOUW, Stukken afkomstig van ambtenaren van het Centraal Bestuur tijdens de regering van Karei V gedeponeerd ter Charterkamer van Holland ('s- Gravenhage, 1954) nr. 106 (1536); P. A. MEILINK, Archieven van de Staten van Holland en de hen opgevolgde gewestelijke besturen, deel I, Archieven van de Staten van Holland vóór 1572 ('s-Gravenhage, 1929) inv. nrs. 2191-2197 en 2357 (1512). 7 Groot Placaet-Boeck I ('s-Gravenhage, 1658) blz. 1541 vgg.(1518mei 13), vgl. voor de tol van Iersekeroord: De tol van Iersekeroord, documenten en rekeningen 1321-1572, ed. W. S. UN- GER (RGP, kleine serie nr. 29) ('s-Gravenhage, 1939) A nr. 47 (1519 november 19) blz. 106. Weliswaar wordt in deze ordonnanties in het bijzonder gesproken van fraude van de zijde der tolplichtigen, toch wordt ook aandacht geschonken aan misbruiken bij het tolpersoneel. Vgl. ook nog MEILINK, Archieven Staten van Holland vóór 1572, inv. nr. 2434. Memorie nopens de ongelijkheid tusschen de tollen van Gouda en Geervliet en den Zeeuwschen tol, overgege ven aan commissarissen belast met de informatie naar de ongeregeltheyt van de thollen van Hollant (ca. 1527). 8 ARA, Archief Grafelijkheidsrekeningen, commissiën, inv. nr. 493, f. 191 v. 9 Groot Placaet-Boeck IV ('s-Gravenhage, 1705) blz. 615-628. 10 De in noot 8 vermelde commissie d.d. 2 augustus 1528. [363]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 86