Heijde en 's-Gravenzande naar hetgeen ze zouden ondernemen om de duinen te behou
den en het overstuiven van de aangrenzende terreinen te voorkomen, luidde het eenpa
rig antwoord, dat het onmogelijk was iets te doen sonder groote hulpe van den gemeene
lande van Delfflandt, die bij consequentie deur 't selve verstuyven oock beschadicht en-
de gepericliteert souden sijn. Op grond van deze reactie gelastte het Hof in 1521, dat
voortaan jaarlijks met ingang van 1 oktober geen beesten meer in de duinen c.a. moch
ten weiden, tenzij de weideplaatsen omheind waren. Verder hield de sententie in, dat
Delfland behalve de 78 morgen die het in zijn duinen met helm bepootte, gedurende zes
jaar 10 morgen in de Kapittelduinen zou beplanten, het Kapittel 4 morgen voor zijn re
kening zou nemen, alsmede door de ingelanden van het Noordland 3, het Nieuwland 4,
's-Gravenzande 2 en Ter Heijde 2; totaal 25 morgen. Bovendien verkregen dijkgraaf en
hoogheemraden het recht van keur en schouw in dit gebied25.
De meergenoemde polders Noordland (bedijkt vóór 1322) en het als gors aangegroeide
Den Andel, genaamd het Nieuwland, dat in 1415 met de Bank en de duinvallei de Zijp
was ingedijkt, lagen buiten de Maasdijk. Het Nieuwland was in 1414 door het Kapittel
ter bedijking uitgegeven.
De zorg van Delfland en de aangelanden voor de helmbeplanting van de Kapittelduinen
bleef bestaan. De overeenkomst werd in 1540 verlengd26. Uit de keur van 3 september
1541" blijkt, dat door de bij sententie van het Hof aangewezen partijen totaal 16 lb.
werd gereserveerd voor dit werk. In november van dat jaar, tijdens de opmeting van de
helmplanting, die het werk steeds vooraf ging, deelden zij echter mee, voortaan niet
meer te zullen bijdragen in de kosten van de helm, aangezien het contract slechts voor
zes jaar was afgesloten28. Het duinverval bij Ter Heijde dwong echter tot een nieuw ac-
coord in 1549. De overeenkomst hield in, dat gedurende de jaren 1549-1551 door het
Kapittel en Delfland ieder 5 morgen, Nieuwland 2 en Noordland, 's-Gravenzande en
Ter Heijde ieder 1 morgen helm zou worden uitgezet29.
Het verval ging voort en het gevaar voor inundatie nam toe, zodat 2 hoogheemraden en
2 kanunniken van het Kapittel van St. Maria opdracht kregen de duinen bij 's-
Gravenzande te inspecteren. Het resultaat van hun rapport was, dat op 29 augustus
1564 een accoord werd gesloten tussen het hoogheemraadschap en het Kapittel om de
helmplanting en het plaatsen van rietschuttingen met spoed te laten uitvoeren. De
kosten werden als volgt gedragen: Vi West-Ambachten, 14 Oost-Ambachten Delf
land 3A deel) en !4 het Kapittel. Daarenboven zouden de ingelanden van Noord
land 6 Car. gulden en die van Nieuwland 12 Car. gulden jaarlijks bijdragen. Kon
den de duinen de zee weer keren dan zou Delfland geen subsidie meer aan het onder-
25 OAD, inv.nr. 1953.
26 Idem, inv.nr. 24, fol. 141 ren v.
27 Idem, inv.nr. 25, fol. 23r. en OAD, inv.nr. 2006/35.
28 Idem, inv.nr. 25, fol. 25v.-26r. en OAD, inv.nr. 2006/36.
29 Idem, inv.nr. 27, fol. 87r. en v.
[352]
houdsplichtig Kapittel verlenen. Het recht van keur en schouw werd wederom Delfland
opgedragen30.
Helm planten, rietschuttingen plaatsen en konijnen uitroeien
Helm planten
Om verstuiving van het duinzand te voorkomen werden de kale plekken in de duinen
bij goed weer in september en oktober met helm beplant. Deze blauw-groene grasplan
ten met puntige bladeren en holle halmen, waarop de kou geen invloed heeft, hechten
zich door de taaie voortkruipende wortels, uit wier knopen nieuwe scheuten voortko
men, vast in het zand31. De praktijk van het helmplanten leert ons een keur van 1537
waarin de ambachtsbewaarders van de 8 West-Ambachten wordt opgedragen de kale
plekken te vullen. De oppervlakten die opnieuw zouden worden bepoot verzorgden de
5 Oost-Ambachten. De planters mochten de helm van de geestlanden halen, echter zon
der deze gronden kaal te maken. Verboden was ook de helm uit de duinen te graven of
in de steden te kopen. De helm moest vers zijn en binnen de derde dag na het plukken in
de grond staan, dat wil zeggen diep in 't sant ende alsdan weder toegetrapt en schaaks-
gewijs op afstanden van hoogstens 45 cm. Aan deze keur werd een jaar later toege
voegd, dat de hoogheemraden de helm voor het insteken eerst zouden keuren, bij welke
gelegenheid de planten niet meer dan twee bossen hoog opgestapeld mochten liggen32.
De aanbesteding van de helm en rietschuttingen in de Westduinen en de Kapittelduinen
geschiedde tot 1550 door de dijkgraaf, daarna door een smaldeler33 en onder toezicht
van dijkgraaf en hoogheemraden met de ambachtsbewaarders. Bovendien was bij de
aanbesteding van werken in de Kapittelduinen tot 1572 altijd een kanunnik aanwezig.
Na de opheffing van het Kapittel besteedden de ambachtsbewaarders de werken in
Delflands duinen tezamen aan34. De hoogheemraden keurden jaarlijks wat aan helm
moest worden uitgezet in de hun toevertrouwde duinen35. Ook dreven zij daar de
schouw, bij welke gelegenheid de aannemers moesten kunnen aantonen van waar zij de
helm hadden gehaald. Om de eventuele boete aan de dijkgraaf te kunnen betalen, wa
ren ze verder verplicht twee borgen te stellen. Was het werk na de tweede schouw niet
tot genoegen uitgevoerd dan geschiedde dit opnieuw door de dijkgraaf. Wat de aanne
mers was voorgeschoten, werd teruggevorderd tweescat an gelde ende vierscat an pande
30 Idem, inv.nrs. 1954, 1955 en 2059. Gedrukte notulen van de Verenigde Vergadering van Delf
land, 1896, blz. 30-33. A. H. MARTENS VAN SEVENHOVEN, Archief Kapittel van St.
Maria, inv.nr. 106.
31 MERULA, le boek blz. 194. Natuurlijke of uitvoerige beschrijving der dieren, planten en mi
neraalen..., 2e deel en 13e stuk (Amsterdam, 1782) blz. 368 e.v.
32 OAD, inv.nr. 24, fol. 56r. en v. en fol. 84v.-86r. De aanbesteding van het jaar 1477 geeft de
voornoemde bijzonderheden niet; OAD, inv.nr. 22, fol. 33r.
33 De smaldeler inde de omslag, besteedde werken aan e.d. in zijn ambacht. Bij besluit van de
hoofdingelanden van 12 januari 1591 is het ambt van smaldeler opgeheven en werd deze func
tionaris vervangen door een penningmeester voor de West-Ambachten en een voor de Oost-
Ambachten.
34 OAD, inv.nr. 7, fol. 2r. en v. en OAD, inv.nrs. 1981/1 en 2.
35 Idem, inv.nr. 7, fol. 2r. en v.
[353]