Twee vrijlatingsoorkonden van koning Zwentibold C. van de Kieft Van de oorkonden die de Lotharingische koning Zwentibold in zijn korte regering (895- 900) heeft uitgevaardigd zijn er 28 in origineel of in afschrift tot ons gekomen. Twee daarvan zijn bestemd voor begunstigden in het grondgebied van het huidige Nederland. De eerste oorkonde, gedateerd 24 juni 896 en uitgevaardigd in de palts te Nijmegen, herhaalt en bevestigt met enkele uitbreidingen de oorkonde van Lodewijk de Vrome van 18 maart 815, waarin de Sint-Maartenskerk te Utrecht in haar tienden en in de exemptie van een belasting, giscot genaamd, bevestigd wordt ten behoeve van de onder haar bescherming staande en de te Duurstede wonende lieden, alsmede in enkele andere voorrechten1. Deze oorkonde is voor ons hier slechts van zijdelings belang. Van de an dere oorkonde van Zwentibold is de datering niet overgeleverd, wel de plaats van uit vaardiging, eveneens de palts te Nijmegen. Deze oorkonde legt de rechtshandeling vast waarbij de koning op verzoek van bisschop Egilboldus een onvrije vrouw van de Sint- Maartenskerk te Eist vrijlaat per denarium, na die kerk in ruil daarvoor twee onvrijen te hebben geschonken2. Zij vormt het uitgangspunt van onze beschouwingen. Zij is ons overgeleverd in een afschrift in het eerste cartularium van het Liber Donationum van de Utrechtse kerk uit de tweede helft van de 12e eeuw3, een slordig afschrift, dat evenwel de zaak waarom het gaat duidelijk weergeeft. Naar de inhoud, maar vooral naar de be woordingen, is de oorkonde voor de Sint-Maartenskerk te Eist nauw verwant met een andere vrijlatingsoorkonde van koning Zwentibold van 9 januari 900, uitgevaardigd te Diest bij Leuven, de laatste oorkonde overigens die wij van hem hebben, uit een perio de waarin hem de grond reeds onder de voeten dreigt weg te zinken. Blijkens deze oor konde laat de koning al weer per denarium een drietal onvrijen van een graaf Angilram- nus vrij, nadat genoemde graaf deze onvrijen aan de koning overgedragen heeft4. Ook 1 De oorkonde van Zwentibold in TH. SCHIEFFER, Die Urkunden Zwentibolds und Ludwigs des Kindes (Berlijn, 1960; M. G. H.) blz. 33-35, nr. 9 DZ 9; de oorkonde van Lodewijk de Vrome in M. GYSSEL1NG en A. C. F. KOCH, Diplomata Belgica ante annum millesimum centesimum scripta, deel I (1950) blz. 314-316, nr. 179. 2 SCHIEFFER, a.w., blz. 35-36, nr. 10 DZ 10. 3 Zie hierover S. MULLER FZ. (ed.), Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht ('s- Gravenhage, 1892) blz. XXVI-XXXIV; GYSSELING, KOCH, a.w., blz. 302-304; D. P. BLOK, 'Het goederenregister van de St.-Maartenskerk te Utrecht', in Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam 33 (1957) blz. 89-90. 4 SCHIEFFER, a.w., blz. 66-68, nr. 28 DZ 28. [204] deze oorkonde is slordig overgeleverd door middel van drie afschriften5, doch ook hier is de inhoud geheel duidelijk. Voor twijfel aan de echtheid van de beide oorkonden bestaat geen enkele grond. Aan deze twee vrijlatingsoorkonden van koning Zwentibold is in de literatuur wel enige aandacht besteed. Hans Hussl wijdt een bladzijde aan hun formele aspecten in zijn in 1913 verschenen artikel over het gebruik van formulieren in vrijlatingsoorkonden van de Karolingers, Ottonen en Saliërs6. Theodor Schieffer voorziet ze in zijn voortreffelij ke teksteditie van enig commentaar, uiteraard ook vooral gericht op de diktaat- elementen7. Toch bracht een analyse van de inhoud van de tweede vrijlatingsoorkonde (DZ 28) hem tot een interessante emendatie van de tekst. Ook Heinrich Brunner maakt in zijn nog altijd fundamentele studie over vrijlating door 'Schatzwurf' van 1886 enkele opmerkingen over Zwentibolds oorkonde voor de Sint-Maartenskerk te Eist (DZ 10), doch de tweede oorkonde (DZ 28) schijnt hij niet te kennen, hij heeft haar althans in zijn betoog niet daar gebruikt waar zij zeer van pas zou zijn gekomen8. Gezien het schaarse oorkondenmateriaal op het gebied van de vrijlating loont het de moeite de beide oorkonden aan een nader inhoudelijk onderzoek te onderwerpen en wel tegen de achtergrond van de overige vrijlatingsoorkonden van de laat-Karolingische koningen, de nakomelingen van Lodewijk de Vrome. Van deze koningen kennen wij twaalf van deze oorkonden, doch voor vergelijking komt ook in aanmerking een oor konde van koning Eudes van West-Francië (888-898), een niet-Karolinger, in totaal dus 13 oorkonden9, afgezien van de twee oorkonden van Zwentibold. In de beide oorkonden van Zwentibold zien we de koning een dubbele functie vervul len. In de eerste plaats verricht hij het ceremonieel der vrijlating door middel van het wegslaan van een denarius uit de hand van de vrij te laten persoon of personen: denari um (de manueius (eorum) excussimus (excutientes) et sic earn (ea) a servitutis vinculo liberavimus. In de tweede plaats beveelt hij een oorkonde op zijn naam, betrekking hebbend op de vrijlating te doen vervaardigen, waarin hij beveelt dat de betrokkenen 5 Zie de voorafgaande opmerkingen van SCHIEFFER bij DZ 28, a.w. blz. 66-67. 6 HANS HUSSL, 'Studiën über Formelbenützung in der Kanzlei der Karolinger, Ottonen und Salier', in Quellenstudien aus dem Historischen Seminar der Universiteit Innsbruck 5 (1913) blz. 21. 7 SCHIEFFER, a.w., blz. 35, 66-67. Zie ook TH. SCHIEFFER, Die lothringische Kanzlei urn 900 (Keulen/Graz, 1958) blz. 43, 88-89. 8 H. BRUNNER, 'Die Freilassung durch Schatzwurf'in Historische Aufsatzefür Georg Waitz (Hannover, 1886) blz. 55-72, herdrukt in H. BRUNNER, Abhandlungen zur Rechtsgeschich- te, I (Weimar, 1931) blz. 240-261, in het bijzonder blz. 249. 9 Het zijn de volgende oorkonden die wij citeren naar de nummers die zij dragen in de edities van de Monumenta Germaniae Historica en de Académie des Inscriptions et Belles-Lettres: 2 oorkonden van Lotharius I DLoth. I 74 en 113 3 oorkonden van Lodewijk de Duitser DLD 10, 121 en 129 2 oorkonden van Karei III DK1 III 4 en 161 1 oorkonde van Arnulf DA 164 1 oorkonde van Lodewijk het Kind DLK 45 3 oorkonden van Karei de Kale DKK 175, 185, 387 1 oorkonde van Eudes D Eudes 17. Van Lodewijk de Vrome zelf zijn ons geen vrijlatings-oorkonden bekend. [205]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 7