De zorg voor Delf lands duinen in de zestiende eeuw C. Postma De Duinen Sedert het begin van de 16e eeuw werden de Hollandse duinen, vanouds grafelijk do mein en jachtgebied, meer en meer geschaad door de woeste zee, die in geweld haar sterkte vindt. Met de zorg voor de duinen en de achterliggende wildernis was aanvanke lijk geheel belast de Houtvesterij van Holland en West-Friesland. Aan het hoofd stond de opperhoutvester1. Hij bekleedde een ere-ambt dat bijna onafgebroken was verbon den met dat van stadhouder van Holland. De luitenant-houtvester de houtvester presideerde het rechterlijke college, waarin hij als aanklager optrad, terwijl drie meesterknapen het vonnis wezen. Het belangrijkste deel van de taak van de houtvester, de Nimrod2 in de geschiedenis van de vaderlandse ambtenarij, bestond uit het vervol gen van jachtdelicten en, sedert 1510, het toezicht houden op de helmplanting. Van ge wezen vonnissen boven de honderd gulden was appèl mogelijk op het Hof van Holland en van daar op de Hoge Raad3. Voor de bewaking van de wildernissen en duinen waren koddebeiers in dienst met be voegdheid de overtreders van keuren en ordonnanties te arresteren. Zij legden hun eed af in handen van de houtvester. Daarnaast fungeerden de duinmeiers, aan wie de Re kenkamer, namens de Grafelijkheid, de konijnejacht in de duinen en waranden voor perioden van tien jaar verpachtte, tevens als toezichthouders op hun terreinen. Ook zij werden door de houtvester beëdigd en hadden gelijke bevoegdheden als de koddebeiers4. De dienaars van de houtvester, goede notable mannen, bekeurden de overtreders van wetten op grond van plakkaten van 14 maart 1510 en 10 september 1521s. Naar behoefte kon de houtvester de duinmeiers ontbieden om in zijn gezelschap op groot wilt te gaan jagen6. Hoogstwaarschijnlijk waren de duinmeiers boeren van 1 Zie hiervoor: Placaet generael opt stuck van de houtvesterie26 december 1517;P.G.F.P.N. MERULA, Placaten ende ordonnanciën op 't stuck van de wildernissen (Dordrecht, 1605) le boek blz. 56 e.v. 2 Genesis 10:9. 3 Inleiding archief houtvesterij in Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven 1 (1924) blz. 205- 221. 4 MERULA, le boek, blz. 35-37 en 243. 5 Oud-archief van het hoogheemraadschap van Delfland (OAD), inv.nr. 37, fol. 17r.-19v. en OAD, inv. nrs. 1961/1 en 3. De inventaris is uitgegeven o.d.t. Inventaris van het oud-archief van het hoogheemraadschap Delfland 1319-1853. 's-Gravenhage, 1940. 6 MERULA, le boek, blz. 238. [348] achter de duinen7. Gedurende de jachttijd mochten zij zelf per week 1 of 2 konijnen vangen, ongeacht of ze in het bezit waren van een jachtvergunning8. De pachters waren verplicht jaarlijks hun terrein met helm te beplanten, die door de houtvester, de meesterknapen en de rentmeester van Noord-Holland werd geschouwd9. ft Het oude duinlandschap met de wildernis werd door Merula beschreven als bevolkt met herten, hinden, reeën, zwijnen, zwanen, reigers, kwaken, schollevaars, lepelaars en bergeenden. Naast deze fauna worden ook genoemd eiken, berken, beuken en elzen, die het decor van het duinlandschap eens stoffeerden10. Het gedeelte van de kust voor Delfland, dat zich uitstrekte tussen de grens van Rijnland en de Hoek van Holland, werd jaarlijks heviger belaagd door zee en wind, waardoor het onderhoud aldaar steeds meer zorg eiste. Deze duinreep was verdeeld in de Oostdui nen, het deel ten zuiden van de grens van Rijnland tot en met het grondgebied van Scheveningen, de Westduinen, tussen Scheveningen en de zuidgrens van Ter Heijde, en ten zuiden daarvan de Kapittelduinen. De grenzen waren gemarkeerd door houten palen11. Aan de Oostduinen behoefden dijkgraaf en hoogheemraden weinig aandacht te schen ken. Evenals het ten noorden daarvan aansluitende Rijnlandse duingebied waren deze duinen immers breed en hoog. Alleen de kust bij Scheveningen, die in de 15e eeuw reeds door de zee werd aangetast en als eerste met kunstwerken was versterkt, gaf meer zorg. De Westduinen eisten zeer veel onderhoud. Ze waren smaller dan de Oostduinen en de zee viel er sterker aan. Voor Ter Heijde had dit tot gevolg dat het vissersdorpje enige malen moest worden afgebroken en landinwaarts verplaatst. Over de gehele lengte wer den de kale plekken in de duinen jaarlijks met helm beplant en zette men zonodig riet schuttingen. De Kapittelduinen, gelegen ten zuiden van Ter Heijde, maakten met de buitendijkse gronden onder 's-Gravenzande (geheten de Bank), Zijpe en het Nieuwland (genaamd Den Andel) deel uit van de eigendommen van het Kapittel van St. Maria op het Hof te 's-Gravenhage, dat in 1367 was gesticht door hertog Albrecht van Beieren en zijn gema lin Margaretha. Aan het hoofd van dit Kapittel stonden een deken en twaalf kanunni ken. Een deel van hun inkomsten kwam uit de Kapittelduinen die door hertog Albrecht waren geschonken. Nadat het Kapittel in 1571 was opgeheven en zijn vermogen aan de Staten van Holland had overgegeven, kwam het grondbezit in 1577 onder beheer van de ontvanger-generaal van de geestelijke goederen. Vijf jaar later wezen de Staten deze 7 OAD, inv.nrs. 2036/2 en 2041/4. 8 MERULA, le boek, blz. 42. 9 Idem, blz. 247. 10 Idem, blz. 53 en 120 e.v. Zie voor Merula: S. P. HAAK, Paultus Merula 1558-1607. Zutphen, 1901 (diss.). 11 OAD, inv. nr. 1962/1Zie voor de geschiedenis van het hoogheemraadschap Delfland de stu die van TH. F. J. A. DOLK, Geschiedenis van het hoogheemraadschap Delfland, 's- Gravenhage, 1939. [349]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 79