mige posten het aantal malders of roeden en voeten door slijtage van het perkament niet goed meer leesbaar is. Per malder moest een dijkplichtige dus ruim anderhalve (1.65) voet dijk onderhouden. Om nu na te gaan of er rekening is gehouden met meer onderhoud vergende dijkvakken of met kwalitatief mindere percelen, zullen we eerst moeten onderzoeken of er bij de individuele posten een grote afwijking van dit gemid delde voorkomt. Bij een controle op zichzelf absurd, de dijkschrijver beschikte niet over een elektronische rekenmachine blijken 95 posten een afwijking boven het ge middelde te geven, dus meer dijk te onderhouden dan de gestelde norm, 18 posten on derhouden minder dijk dan de norm en 150 gevallen komen met de norm overeen. De afwijkingen zijn van geringe aard51. Alleen die posten met een klein aantal malders, minder dan één, komen ver boven de gestelde norm uit. Dit is echter het gevolg van het feit dat bij de verhoefslaging geen duimen gebruikt werden. Nu is het hoogst onwaarschijnlijk dat de opstellers van de dijkcedule een zo precieze norm als 1.65 voet per malder hanteerden. Veeleer moeten we denken aan een norm van 10 malder onderhouden één roede met terloopse afrondingen naar boven en herbe rekeningen om te voorkomen dat men aan het einde van de dijk een stuk zonder onder houdsplichtigen overhield. Dat betekent dat soms ook zeventien of achttien voeten tien malder moesten onderhouden. Aan het slot van de dijkcedule komen maar liefst twin tig percelen voor die volgens de norm van 1.80 voet per malder met dijkonderhoud zijn belast. De dijk was hiermee klaarblijkelijk in zijn geheel verdeeld. Hoewel we in de af zonderlijke posten wel enige variatie vinden ten opzichte van de norm van 1.65 voet per malder of van één roede per tien malder, lijken de afwijkingen te gering en te verspreid om van systematische verzwaring of verlichting van dijklast te kunnen spreken. We kunnen ook nagaan of er verband bestaat tussen de afwijkingen van de norm en de rubrieken in de cedule. Slechts bij de rubriek Schelhaver kan van de laatste twee perce len worden aangetoond dat deze minder dijk dan de gestelde norm onderhielden, zodat er mogelijk sprake is van 'opvullen' van het bij de rubriek behorende dijkvak. Bij de andere rubrieken kon echter geen relatie worden gelegd, zodat niet van een systema tisch verband kan worden gesproken. Opmerkelijk is dat er in de cedule dijkvakken van één voet (ca. 30 cm) voorkomen. Hoe men zich het onderhoud van een dergelijk dijkvak praktisch moet voorstellen in niet be kend, maar waarschijnlijk is dat de dijkplichtigen soms een aantal vakken samen on derhielden. Een mogelijke aanwijzing hiervoor vinden we in het vijftiende-eeuwse uit treksel uit de cedule van 1480, dat de door het klooster Bethlehem te onderhouden dijk vakken geeft. Hierin zijn niet alleen de dijkvakken van het klooster genoteerd, maar ook de aangrenzende dijkvakken. Dit kan echter ook samenhangen met het feit dat in een periode dat de dijkvakken nog niet van elkaar gescheiden zijn door paaltjes men toch zijn eigen dijkvak diende te kunnen vinden, zodat men niet meer dan het ver plichte dijkvak zou onderhouden. 51 Bij het uitzetten van de bedrijfsgrootte's, d.w.z. klasse 1 omvat de bedrijfsgrootte van Zi tot 5 malder, klasse 2 die van 6 tot 10 malder enz., in een staafdiagram blijken eveneens geen grote afwijkingen op te treden, zij het dat bij de hogere klassen de afwijkingen, meestal minder dijk dan de norm, groter worden. Tot deze hogere klassen behoort slechts een gering aantal be- drijfsgroottes, zodat hieraan geen vergaande conclusies verbonden mogen worden. De dijkcedule diende voor de dijkstoel niet alleen als controlemiddel bij de schouw, maar ook, zoals we in 1444 zagen, als hulpmiddel bij het terugvinden van de boezem van ongeheerde dijkvakken. Met behulp van de cedule konden de zevengevers nagaan wie de vorige eigenaar was van het bij het ongeheerde dijkvak behorende perceel. Deze procedure noemde men het boezemen van de dijk, dat wil dus zeggen dat men het goed zocht waaruit het bij het dijkvak behorende perceel was voortgekomen. Indien nu bij een bepaalde post in de cedule genoteerd werd, wie de vorige eigenaar was of uit welk goed het desbetreffende perceel was voortgekomen, dan kon het ongeheerde dijkvak sneller aan een nieuwe dijkplichtige worden toegewezen. Het niet terug kunnen vinden van de oude boezem het kadaster was nog niet uitgevonden vormt later het voor naamste motief om de zeventuigprocedure niet meer toe te passen. Het werd zo tijd rovend om de oude boezem terug te vinden dat het vrijwel onmogelijk werd onder houdsplichtigen te vinden die in staat waren de kosten van de procedure en het achter stallig onderhoud op te brengen, zonder zelf opnieuw het dijkvak en de bijbehorende percelen te moeten opgeven. Meer en meer ging men ertoe over dergelijke dijkvakken gemeen te maken, d.w.z. de kosten van het onderhoud over alle ingelanden om te slaan. Enige jaren na de verhoefslaging van de Baarbroekse dijk werd, rond 1 augustus 1487s2, ook het onderhoud van de Angerlose wetering verhoefslaagd. Daarbij onstond de wetering cedule, die we ook aantreffen in het Gasthuisboeck in het Doesburgse stadsarchief. De wetering, die een lengte van 1190 roeden en vijf voeten heeft, is verdeeld in drie schouwblokken. Het eerste blok telt 46, het tweede 32 en het derde 38 onder houdsplichtigen. De schouwrichting liep van 'beneden naar boven', d.w.z. van de Be- vermeerse sluis naar het Angerlose Broek. De Angerlose wetering werd, evenals de andere weteringen, in de zomer of in het begin van het najaar geschouwd. De schou wingen lagen niet vast. Er zijn geen aanwijzingen dat er voor 1487 een cedule werd gebruikt. Met uitzondering van twee verbeteringen van de hand van de vijftiende-eeuwse schrijver, zijn er verder geen veranderingen of aanvullingen op deze cedule aangebracht. Op een aantal punten wijkt de weteringcedule van de dijkcedule af: er wordt geen op gave gedaan van de oppervlakte van de weteringplichtige percelen; het aantal wetering- plichtigen is kleiner dan het aantal dijkplichtigen (116 tegenover 263) en in de meeste gevallen wordt alleen het weteringplichtige perceel en niet de onderhoudsplichtige ver meld. Verder vinden we percelen, die niet, althans niet herkenbaar, in de dijkcedule voorkomen. Ook zijn er geen op gemeenschappelijke kosten te onderhouden vakken. Tenslotte blijkt het dat de onderhoudsplichtige percelen, waarvan de ligging bekend is (38), alle in het Angerlose Broek of tussen de Angerlose wetering en de Ganzepoelstraat lagen. Het is duidelijk dat niet meer alleen de eigenaren van de aan de wetering gelegen percelen, maar ook degenen die voor de afwatering van hun landerijen belang hadden bij de Angerlose wetering, eveneens verplicht waren het onderhoud te verrichten. De ligging van de percelen hield geen verband met de schouwblokken; een perceel dat bij 52 Volgens het Bethlehem-uittreksel is deze cedule circa Petri ad Vinculo opgesteld. [344] [345]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 77