der oudste competenties van een waterschapsbestuur31. Enkele malen per jaar moesten de dijkplichtigen op de dijk verschijnen om het door hen onderhouden dijkvak te laten schouwen. In de regel kondigde de dijkstoel de schouw drie zondagen van te voren in de kerk af. De eerste schouw viel op St. Geertruidenavond (16 maart). Op deze datum kozen de geërfden tevens een nieuw bestuur. Het nieuwe bestuur stelde vervolgens de keuren vast, waaraan de dijk dit jaar moest voldoen, vandaar ook de naam keur- schouw. Ook elders in Gelderland werd rond deze datum de keurschouw gehouden32. In de zomer volgde dan de aardschouw op St. Jansavond (23 juni), in het najaar ge volgd door de ruwaar- of tuinschouw op St. Maarten (11 november)33. Tussen de beide laatstgenoemde schouwen werd incidenteel wel een aparte schouw van de zomerdijk ge houden. Deze viel echter vaak samen met de schouw van de weteringen, die in de maan den juli tot september werd gehouden. De dijkstoel voerde tijdens de schouw de controle op het onderhoud van de dijkvakken uit aan de hand van een dijkcedule. Naast deze uit 1480 daterende dijkcedule beschik ken we voor ons gebied over een weteringcedule ten behoeve van het onderhoud van de Angerlose wetering uit 1487. Beide zijn overgeleverd in het z.g. Gasthuisboeck in het stadsarchief van Doesburg Dit Gasthuisboeck bevat hoofdzakelijk aantekeningen betreffende het goederenbeheer door de gasthuismeesters. Blijkens een voorin het boeck liggende notitie zijn het oude en het nieuwe boeck in 1658 samengevoegd en zijn de perkamenten katerns met wit papier doorschoten. De door vocht aangetaste en gedeeltelijk versleten katernen en de papieren bladen zijn doorlopend met potlood gefolieerd. De afmetingen van de bladen bedragen 140 x 200 mm. De drie katernen, die voor ons van belang zijn, zijn door één, overigens onbekende, vijftiende-eeuwse hand beschreven. Behalve de cedulen van de Baarbroekse dijk en van de Angerlose wetering is in deze katernen nog een dijkcedule van 1460 van de Drempter dijk afgeschreven. Op de perkamenten bladzijden van de dijkcedule zijn door twee handen uit het begin van de zestiende .eeuw en één achttiende- eeuwse hand aanvullingen en veranderingen aangebracht. Op de papieren bladzijden is door een negentiende-eeuwse hand een aanvang gemaakt met een transcriptie. 31 H. VAN DER LINDEN, 'Zeventuig. De middeleeuwse oorsprong van ons moderne water schapsrecht in zeven exempels', in Waterschapsschouw. Opstellen ter gelegenheid van het 50- jarig bestaan van de Unie van Waterschappen, onder red. van F. J. KRANENBURG e.a. (De venter, 1977) blz. 23-60, in het bijzonder blz. 47, 49-51. 32 Bij de zeepolders Arkemheen, Oosterwolde en in Maas en Waal werd de keurschouw op St. Geertruidendag gevoerd. Dit blijkt uit de onderzoeksresultaten van het ZWO-project Filiatie van het waterschapsrecht, dat onder leiding stond van prof. mr. H. van der Linden, hoogle raar oud-vaderlands recht aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en mr. G. F. M. Bossers, wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit van Amsterdam. Aan dit onderzoek heb ik gedurende anderhalf jaar als assistent meegewerkt. 33 Opmerkelijk is het verband tussen de schouwdatum en het patrocinium van de kerk van An- gerlo. In 1414 stelde de dijkstoel de schouw op St. Gallus (16 oktober) uit tot de daaropvol gende donderdag om die van Angerloes will, want St. Gall hoer patroen is und aldaer viiren. Deze schouwdatum komen we later niet meer tegen. 34 O AD, 2835, fol. 178-199 (dijkcedule) en fol. 201-209 (weteringcedule). [338] Dat we hier met afschriften van de originele cedulen te doen hebben, volgt uit het feit dat ze alle door de zelfde hand, in chronologische volgorde geschreven zijn. Bovendien begint de tekst van de cedule van de Baarbroekse dijk op de verso-zijde van folio 178, waar op de recto-zijde de cedule van de Drempterdijk eindigt. De afschriften dateren van na 1487, de dagtekening van de jongste, de weteringcedule. Een belangrijke vraag is in hoeverre de cedulen elementen bevatten uit oudere cedulen. Ten dele is dit zeker het geval. De redactie van een nieuwe dijkcedule werd noodzake lijk omdat in de loop der jaren percelen door vererving of vervreemding van eigenaar wisselden en daardoor de relatie dijkvak-dijkplichtige ondoorzichtig werd. Voor een belangrijk deel zal de nieuwe dijkcedule echter aan de hand van de vorige zijn geredi geerd. Maar aangezien deze oudere cedulen voor het dijkcollege overbodig werden en niet zijn overgeleverd, kunnen we niet aan de hand van verschillende 'generaties' cedu len nagaan welke elementen precies uit oudere cedulen werden overgenomen. Dat ech ter oudere cedulen als voorcedule dienden, zullen we aan de hand van de Baarbroekse dijkcedule nader toelichten35. Vooropgesteld moet worden dat het onwaarschijnlijk is dat er tussen 1414 en 1480 meer dan één dijkcedule in gebruik is geweest36. In 1424 en 1444 werd al melding gemaakt van een dijkcedule. De vermelding van 1444 betreft dijk vakken, die volgens de dijkcedule aan een onderhoudsplichtige moesten worden toege wezen. Bij de schouw had de dijkstoel geconstateerd dat een dijkvak van zes roeden en vijf voeten ongeheerd lag, d.w.z. dat er geen dijkplichtige was die voor het onderhoud instond. De dijkstoel liet daarop het zeventuig oproepen37. Het zeventuig van de Baar broekse dijk bestond uit vier ingelanden die boven en drie ingelanden die beneden het bewuste dijkvak waren geland of gehoefslaagd. De leden van het zeventuig werden met name genoemd. Drie van deze zevengevers of familieleden van hen waren blijkens de cedul van 1480 boven (eenmaal) of beneden het betreffende gedeelte van de dijk geland, dat gemeyne diick es ende is omtrent zes roeden en vijf voeten. Dit dijkvak werd op 23 augustus 1444 door het zeventuig op grond van gegevens uit de cedule aan het gemene land in onderhoud gegeven. Behalve dit dijkvak bleef er in 1444 ook een dijkvak van 35- Wij introduceren hier de term 'voorcedule', analoog aan de in de oorkondenleer gebruikte term 'vooroorkonde'. 36 De cedule van 1480 is zeer waarschijnlijk tot 1663 gehandhaafd. In dat jaar vond een nieuwe verhoefslaging van de gehele dijk plaats (RIJ, 1890, fol. 22). Van deze verhoefslaging is geen cedule voorhanden. Wel is dat waarschijnlijk het geval bij de verhoefslaging van 1657, toen de Baarbroekse dijk van zeven in vijftien blokken werd verdeeld (RIJ, 1890, fol. 101). De gege vens uit de cedule (van 1657) in een achttiende-eeuwse hand, die vijftien onderhoudsplichtige blokken telt, zijn echter moeilijk te traceren in de cedule van 1480 (RIJ, 1938). Dat de cedule van 1480 in de zestiende eeuw nog gebruikt werd blijkt uit een uittreksel van 1586, dat exact dezelfde opgaven verstrekt als de cedule van 1480 (OAD, 1883). 37 Behalve in dij kzaken komt het zeventuig ook in de niet waterschappelijke zin voorHet zeven tuig hield in dat de zeven naast gelande of zeven naast wonende buren door hun getuigenis een beslissend bewijs dienden bij te brengen voor een in rechte te nemen beslissing (VAN DER LINDEN, a.w., blz. 24). In de waterschapssfeer werden de zeven naast gehoefslaagde geërf den opgeroepen om een dijkvak zonder onderhoudsplichtige weer aan iemand toe te wijzen door de bezitters van het goederencomplex te zoeken, waaruit het bij het ongeheerde dijkvak behorende perceel afkomstig was. Dit goederencomplex zou dan voortaan met het onderhoud aan het bewuste dijkvak belast zijn. [339]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 74