dat een tweede sluis, naast de reeds bestaande sluis bij Giesbeek, ten gevolge van de voortschrijdende ontginning noodzakelijk geworden was. De aanwezigheid van de eerste sluis wijst erop dat de Swalgkade zeer waarschijnlijk al bestond, waardoor het voor de broeklanden van de Liemers onmogelijk was om via het lager gelegen Anger- lose Broek af te wateren. Hoever de ontginning van het Angerlose Broek op dat moment gevorderd was, valt bij gebrek aan bronnenmateriaal niet na te gaan. De ont ginning van het Angerlose Broek heeft het karakter van een restontginning ten opzichte van die der omringende broeklanden. Het kaartbeeld vertoont een zeer onregelmatig verlopend kavelpatroon, behalve in het zuidoosten van het Broek waar men een regel matig, enigszins gerend verloop van de kavels kan bespeuren. Zeer waarschijnlijk is dit gedeelte vanaf de Landweerswal opengelegd. De voltooiing van de ontginning van het Broek tegen het einde van de veertiende eeuw en de noodzakelijke bescherming van het ontgonnen gebied tegen het IJselwater hebben een rol gespeeld bij de opzet van een wa terstaatkundige organisatie in het Doesburgse richtersambt. Ook de politieke ontwikkelingen in het Kleefs-Gelderse grensgebied, in het bijzonder in de Liemers, hebben zeer waarschijnlijk invloed op het ontstaan van het Baarbroekse dijk college doen gelden. In 1355 zag hertog Reinald van Gelre zich gedwongen bepaalde rech ten in de Liemers, waaronder het recht de dijkgraaf aan te stellen, aan zijn zwager, graaf Johan van Kleef, in pand te geven15. Deze steunde Reinald in diens strijd met zijn broer Eduard om de Gelderse hertogstitel. Over de uitvoering van de bepalingen van deze over eenkomst ontstonden herhaaldelijk conflicten tussen Reinald en de graaf van Kleef. Deze laatste bleef echter van zijn verworven rechten gebruikmaken. In 1406 sloten Kleef en Gelre een verdrag, waarbij Gelre definitief afstand deed van de Liemers16. De status van het gebied rond Angerlo bleef echter twijfelachtig. Van Kleefse zijde werden verschillen de vergeefse pogingen ondernomen om het gebied binnen haar invloedssfeer te trekken. Pas in 1544 zou de Kleefse overheid de Gelderse status van Angerlo erkennen17. Als ge volg van het verdrag van 1406 werd Angerlo c.a. een Gelderse enclave in Kleefs gebied, omringd door Kleefse en Bergse territoria. De betwiste status en de ligging tussen de Gel derse en de Oude I Jsel zullen ertoe hebben bijgedragen dat men naast de reeds bestaande rechterlijke instellingen een aparte waterstaatkundige organisatie oprichtte. Later ont stonden er, vooral met het naburige Didam en Wehl problemen over afwateringszaken. De onder deze plaatsen gelegen broeklanden konden door de Landweerswal hun water niet meer via het lagere Angerlose Broek kwijtDe inwoners van deze dorpen schroomden niet om deze wal ten behoeve van hun eigen afwatering 's nachts door te steken18. 15 TH. 1LGEN, Herzogtum Kleve. I. Amter und Gerichter. Entstehung der Amterverfassung und Entwicklung vom 12. bis ins 16. Jahrhundert, 2 delen, 3 banden (Bonn, 19211925; Quel- len zur inneren Geschichte der rheinischen Territorien, Publ. der Gesellschaft für rheinische Geschichtskunde, 38) Quellen, I, nr. 87 (23 februari 1355). 16 I. A. NIJHOFF, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland door onuitgegeven oorkonden opgehelderd en bevestigd, 6 delen (Arnhem, 1830-1875) III, nr. 284 (31 januari 1406). 17 ILGEN, a.w., blz. 439-441 18 J. W. VAN PETERSEN, Inventaris van het archief van het polderdistrict Rijn en IJssel (hier na afgekort RIJ) (Huiss&erdt, 1975) inv. nr. 1890, bijvoorbeeld fol. 77 (rekening 1643): offsii iemant conden attrapieren die de landtweer wolden doorsteecken. [334] De organisatie van de Baarbroekse dijkstoel vertoonde veel overeenkomsten met die van andere Gelderse, landsheerlijke dijkcolleges. In dezelfde periode waarin het dijk college van de Baarbroekse dijk voor het eerst in de bronnen voorkomt, trof de hertog, meestal in samenwerking met de geërfden, ook elders in Gelderland maatregelen op waterstaatkundig terrein19. De meeste Gelderse dijkcolleges kregen nieuwe of vernieuw de handvesten of bevestiging van de oude dijkrechten. Het ambt van de dijkgraaf van de Baarbroekse dijk werd in de jaren 1469 tot 1475 vervuld door de andere ver tegenwoordiger van de landsheer in dit gebied, de richter van het ambt van Doesburg. Mogelijk is dit een verklaring voor het feit dat een groot deel van de boeten aan de dijk graaf (en richter) toevloeide, zoals blijkt uit de keuren in de periode 1414 tot 1454. Ook vaardigde de dijkgraaf in deze jaren keuren uit, onder andere betreffende de aard- haling, hoewel dit gewoonlijk een aangelegenheid van de heemraden was20. Voor de ruimere bevoegdheden van de dijkgraaf kan misschien ook een verklaring gevonden worden in de politiek instabiele situatie in deze jaren, voortkomend uit de Kleefse aan spraken op Angerlo c.a. Duidelijk valt de rol van de landsheer af te lezen uit het feit dat het ingaan tegen het oordeel van de heemraden aan hem voorbehouden was en dat de heemraden aan hem de èed moesten afleggen. Minder duidelijk is de invloed die de geërfden in deze periode op het beheer kunnen uit oefenen. Weliswaar moesten zij in bepaalde kwesties, zoals de aanleg van waterstaats werken, toestemming verlenen, maar dit was niet ongewoon. Hun directe invloed op het bestuur werd echter beperkt door een uitspraak van de heemraden, waarbij de dijk graaf besluiten ten bate van het gemene land mocht nemen zonder daarvoor eerst toestemming van de ingelanden te vragen. Over de verkiezing van het bestuur door de geërfden licht alleen het zeventiende-eeuwse materiaal ons in. Voor de jaren 1630 tot 1665 beschikken we over een resolutieboek van de dijkstoel21, waaruit blijkt dat de geërfden jaarlijks op St. Geertruidenavond (16 maart) uit hun midden acht personen verkozen tot leden van het dijkcollege. Deze acht kozen vervolgens één hunner tot dijk graaf. In principe moesten vier heemraden uit Doesburg afkomstig zijn, de binnen- heemraden, terwijl er drie als vertegenwoordigers van de ingelanden van het Angerlose Broek moesten optreden, de buitenheemraden. In de praktijk hield men hier echter, voor zover valt na te gaan, niet strikt de hand aan. Behalve in 1635 was de dijkgraaf al tijd uit Doesburg afkomstig. We richten vervolgens de aandacht op het eigenlijke doel van deze waterstaatkundige organisatie: het onderhoud van de Baarbroekse dijk. Al in 1414, het jaar waarin het Baarbroekse dijkcollege voor het eerst in de bronnen voorkomt werd de Baarbroekse dijk volgens het principe malder-malderzaadsgelijk verhoefslaagd over alle landerijen 19 Zo vaardigde hertog Reinald IV in 1415 een oorkonde uit ten behoeve van de afwatering in het gebied rond Hattem, waarbij ook het district van de Veluwe betrokken was. Het resultaat was het latere polderdistrict Hattem (C. A. VAN KALVEEN, 'Het polderdistrict Veluwe in de middeleeuwen', in Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap 79 (1965) blz. 219-334, in het bijzonder blz. 329-334). 20 BEEKMAN, a.w., blz. 358, 963. 21 RIJ, 1890 [335]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 72