ten zuiden van de Oude IJsel, rond de dorpen Angerlo en Beinum onder zijn jurisdictie had; in de tweede plaats een dijkcollege van de Drempterdijk. Bij gebrek aan bronnen materiaal kan over dit laatste dijkcollege niets naders worden meegedeeld dan dat het deze dijk in 1460 opnieuw verhoefslaagde8. Behalve de beide dijkcolleges bestond er een geërfdenorganisatie van het hele ambt van Doesburg, waarvan de richter of diens stadhouder voorzitter was. Deze organisatie hield zich voornamelijk bezig met de bin nenlandse 'droge' waterstaat. Verder opereerden binnen het district van de Baarbroek- se dijk nog de markebesturen van Angerlo en Beinum, die ook bepaalde taken op wa terstaatkundig gebied, meest afwateringsaangelegenheden, vervulden. Aangezien het aantal personen dat in aanmerking kwam voor het bekleden van een bestuursfunctie klein was, is het niet verwonderlijk dat dubbelfuncties in deze besturen voorkwamen9. Over het ontstaan van de Baarbroekse dijkstoel, die in ieder geval in 1414 in functie was, zijn geen gegevens voorhanden10. Twee factoren zullen echter bij de totstand koming van dit dijkbestuur een rol hebben gespeeld, één van geografische en één van politieke aard: de ontginning van het Angerlose Broek en de politieke ontwikkelingen in het Kleefs-Gelderse grensgebied in de jaren na 1355. De ontginning van de broeklanden bij het dorp Angerlo, dat evenals Beinum, op een rug van oude rivierkleigronden ligt, is zeer waarschijnlijk pas in de tweede helft van de veertiende eeuw voltooid11. De vroegste vermelding van percelen, waarbij expliciet wordt meegedeeld dat zij in het Angerlose Broek liggen, dateert van 139012, terwijl de voor de afwatering essentiële Angerlose wetering voor het eerst in 1407 wordt genoemd13. Waarschijnlijk ligt het tijdstip van de ontginningsactiviteiten echter veel vroeger. In 1328 stelden de graven van Kleef en Gelre de rechten van de ontginners van de broeklanden in het aangrenzende Duiven en Groessen veilig14. Daarbij bleek tevens 8 A. J. VAN DE VEN, Het oud-archief der gemeente Doesburg (hierna afgekort OAD), 2 delen (Doesburg, 1950) inv. nr. 2835, fol. 169-177, waar zich een afschrift van de dijkcedule van de Drempterdijk van 1460 bevindt. 9 In de jaren 1469 tot 1475 was de richter van Doesburg tevens dijkgraaf van de Baarbroekse dijk (OAD, 4085). In de zeventiende eeuw zien we herhaaldelijk dat dijkgraaf en heemraden van de Baarbroekse dijk ook dijkgraaf zij het niet tegelijkertijd van de Drempterdijk waren (Rijksarchief Gelderland (hierna afgekort RAG) Rechterlijk archief van het Ambt Doesburg, inv. nr. 159). 10 Er is, voor zover bekend, geen (landsheerlijke) oorkonde, overgeleverd, waarbij een dijk bestuur voor de Baarbroekse dijk werd ingesteld. Uit het jaar 1414 dateert de oudste keur van het dijkcollege (OAD, 4625, fol. 110). De folio's 110-114 van dit inventarisnummer bevatten een zeventiende-eeuws afschrift van de keuren van het Baarbroekse dijkcollege uit de periode 1414-1454, 1561-1570 en 1605-1630. De gegevens over deze jaren in het hiernavolgende zijn, tenzij anders vermeld, aan deze keuren ontleend. 11 Nader onderzoek zal moeten aantonen of er een meer exacte datering van de ontginning van dit gebied mogelijk is. Hierbij zal ook een onderzoek ingesteld moeten worden naar de relatie ve ontginningschronologie van de broeklanden onder Didam, Wehl, Groessen en Duiven, die rond het Angerlose Broek liggen. 12 OAD, inv. nr. 4469 (3 november 1390). 13 OAD, inv. nr. 4246 (23 juni 1407). 14 J. W. VAN PETERSEN, De waterplaag (Zutphen, 1978) blz. 17-19. [333]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 71