Malder-malderzaadsgelijk
Dijkplicht van de Baarbroekse dijk onder Angerlo, anno 1480
R. C. Hol
Enige jaren geleden verscheen in de Verslagen en Mededelingen van de Vereeniging tot
uitgaaf der bronnen van het Oud-Vaderlandsche Recht een artikel van de hand van Van
der Gouw dat de dijkplicht in Hendrik-Ido-Ambacht en Schildmanskinderenambacht
in de Zwijndrechtse Waard tot onderwerp had1. Aanleiding tot het schrijven van dat ar
tikel was de verwerving door het hoogheemraadschap van de Zwijndrechtse Waard van
een 'dijkboek' van 1470/1472 van de twee ambachten2. Op dat moment kende Van der
Gouw een dergelijk stuk alleen met betrekking tot de Spaarndammerdijk, dat van on
geveer 1530 dateerde.
Voor de bestudering van de waterschapsgeschiedenis zijn de 'dijkboeken of dijkcedu-
len van groot belang3. Met behulp van dit type bron kunnen wij ons een beeld vormen
van het dijkonderhoud in een periode, waarin de dijkplichtigen nog in eigen persoon
aan de dijk werkten. Aanvankelijk diende de dijkcedule immers als hulpmiddel voor de
dijkstoel om er op toe te zien dat de dijkplichtigen zich aan hun onderhoudsverplichtin
gen hielden. Door het gemeenmaken der dijken in later tijd, dat wil zeggen dat het on
derhoud aanbesteed werd en de kosten over de onderhoudsplichtingen werden
omgeslagen4, veranderde de dijkcedule, als een legger van de morgentalen, in een
gaarderboek5.
1 J. L. VAN DER GOUW, 'Morgen-morgensgelijk. Dijkplicht in Hendrik-Ido-Ambacht en
Schildmanskinderenambacht, anno 1470', in Verslagen en Mededelingen van de Vereeniging
tot uitgaaf der bronnen van het oud-vaderlandsche recht 13 (1971) blz. 491-522.
2 J. H. STREEFLAND, Inventaris van het archief van het hoogheemraadschap van de Zwijn
drechtse Waard ('s-Gravenhage, 1970) inv. nr. 872.
3' In plaats van de term dijkboek geven wij de voorkeur aan 'dijkcedule Dijkboek is volgens
Beekman een boek, waarin allerlei zaken aangaande de dijk kunnen staan, terwijl de dijkcedu
le alleen de registratie van de dijkplichtigen t.b.v. het dijkonderhoud geeft (A. A. BEEK
MAN, Het dijk- en waterschapsrecht vóór 1795, 2 delen ('s-Gravenhage, 1905-1907) blz. 318-
319 en 323-324). Hoewel Beekman de spelling dijkcedulle geeft, willen wij hier (dijk)cedule
aanhouden, aangezien deze spelling ook in een keur van 1424 van de Baarbroekse dijkstoel
voorkomt.
Dit proces heeft in de Noordelijke Nederlanden een wisselend verloop gekend (BEEKMAN,
a.w., blz. 505-507, 608). In Gelderland is, m.u.v. het onderhoud aan enkele zeedijken, de per
soonlijke dijkplicht tot in de negentiende eeuw blijven bestaan. De hierna te bespreken Baar
broekse dijk werd echter in 1690 gemeen gemaakt.
5 VAN DER GOUW, a.w., blz. 493.
[330]
Ook voor het Gelderse rivierengebied zijn uit deze periode enige dijkcedulen bekend6.
Een daarvan willen we in dit artikel nader onderzoeken, namelijk die van de Baar
broekse dijk onder Angerlo7.
De Baarbroekse dijk is de waterkering, die het gebied ten zuiden van Doesburg, met na
me het Angerlose Broek moet beschermen (zie kaart). Aan de ene kant sluit deze dijk
aan op de Bingerdense dijk, die langs de hoger gelegen gronden onder Beinum loopt,
aan de andere kant op de Liemerse bandijk. Het resterende gedeelte van de waterkerin
gen in dit gebied bestond uit zomerdijken. In de winter moest het rivierwater met de
vruchtbare slib de broeklanden kunnen overstromen.
Het toezicht over de Baarbroekse dijk, die waarschijnlijk al in de vorm van een kade
aanwezig was, was in de periode 1414 tot 1690 opgedragen aan een college, bestaande
uit een dijkgraaf en zeven heemraden. Het gebied waar dit bestuur rechtsmacht bezat
vormde een onderdeel van het richterambt Doesburg dat op zijn beurt weer deel uit
maakte van het landdrostambt Zutphen. Het richterambt omvatte de kerspelen Anger
lo, Drempt en Hoog-Keppel. Binnen het ambt traden op waterstaatkundig terrein
meerdere organisaties op: in de eerste plaats het Baarbroekse dijkcollege dat het gebied
6 Behalve van de Baarbroekse dijk zijn er ook twee cedulen voorhanden, die op de langs Hattem
lopende Gatendijk en de IJseldijk in dat gebied betrekking hebben. Deze cedulen dateren
respectievelijk van 1498 en 1512. Die van 1498 is slechts fragmentarisch overgeleverd. Beide
cedulen zijn uitgegeven door F. HOEFER, 'Mededeelingen omtrent den ouden wa
terstaatstoestand van Hattem', in Bijdragen en Mededeelingen Gelre 5 (1902) blz. 169-207.
Het onderhoud van de Gatendijk werd verhoefslaagd over de malders en over de huisdelen.
Per malder moest zes voet en vier duimbreed en per huisdeel vier voet onderhouden worden.
De hogere aanslag per malder lag waarschijnlijk aan het feit dat bouwland een hogere waarde
had. De dijkplichtige huisdelen vielen uiteen in drie kategorieën, Dat Derp, de stad Hattem en
de Nystadt. Het betreft hier waarschijnlijk huizen, die op of direct aan de dijk stonden. Ook
elders in Gelderland werden huizen of woonerven met dijklast besmet (BEEKMAN, a.w., blz.
338).Bij de onderhoudsverdeling van de IJseldijk paste men het 'profijt-beginsel' toe: hoe ver
der een bepaald gebied, de marke, van de dijk aflag, des te geringer het aantal roeden en voe
ten dat de markegenoten moesten onderhouden. Bovendien werd ook een nuance aangebracht
in het principe morgen-morgensgelijk. Sommige dijkvakken vergden door hun ligging, b.v.
schaardijken, meer onderhoud dan andere. Wanneer deze vakken op dezelfde wijze over de
onderhoudsplichtigen werden verhoefslaagd, dan was ogenschijnlijk aan het principe morgen-
morgensgelijk voldaan, maar op sommige percelen drukten de dijklasten zwaarder dan op an
dere. Elders in Nederland bestond de verplichting de dijken om de zeven jaar opnieuw te ver
hoefslagen (VAN DER GOUW, a.w., blz. 497). De IJsseldijk bij Hattem werd echter in twee
soorten dijk verdeeld: de hoofddijk of het 'goede', minder onderhoud vergende gedeelte en de
voetdijk of het 'slechte' deel. Beide delen werden afzonderlijk over de dijkplichtigen omgesla
gen. Deze wijze van onderhoudsverdeling werd ook toegepast in het aan Hattem grenzende
Zalk (Oversticht), zoals uit het dijkrecht van 1431 blijkt (BEEKMAN, a.w., blz. 1640-1641).
7 De hiernavolgende tekst is gebaseerd op het onderzoek dat ten behoeve van mijn doctoraal
scriptie is verricht (vakgroep middeleeuwse geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam).
Deze scriptie is getiteld: Het dijkcollege van de Baarbroekse dijk onder Angerlo. Een onder
zoek naar de waterstaatkundige organisatie in het Kleefs-Gelderse grensgebied ten zuiden van
Doesburg in de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw, Historisch Seminarium van de Uni
versiteit van Amsterdam, Amsterdam, 1979. De hierbeschreven cedulen en enige andere bron
nen zullen mogelijk in 1982 worden uitgegeven in de Nieuwe Reeks van de Verslagen en Mede
delingen van de Stichting tot uitgaaf der bronnen van het oud-vaderlandse recht.
[331]