het image van een ouderwetse schoolmeester. Reeds daarin op zich zat iets nieuws, iets verfrissends. Toch was dat het niet alleen. Van der Gouws vaak herhaalde uitspraak van die tijd: 'alleen als leesplankje ben ik hier ingehuurd en als niets anders', geeft in feite een wel erg vertekend beeld van de werkelijkheid. Van het begin af aan hebben zijn colleges heel wat meer ingehouden dan louter het leren lezen. Op de hem eigen bloemrijke wijze stelde hij ook de inhoudelijke en archivistieke aspekten van de oefen teksten aan de orde. Realiseert men zich bovendien dat die teksten geheel in de lijn van de docent voor het overgrote deel waren gekozen uit de archieven van landsheerlijke, regionale, locale en waterstaatkundige besturen, dan is duidelijk waaruit het nieuwe, het verrassende van de colleges van Van der Gouw bestond. Met de beoefening van de Nederlandse locale en regionale geschiedenis van de late middeleeuwen en de 16e en 17e eeuw op basis van archiefonderzoek werden de studenten tot dan toe nauwelijks gecon fronteerd. Van der Gouw was ongetwijfeld de eerste die de daarvoor benodigde intel lectuele en praktische bagage met zich mee bracht. Dat hij daarmee voorzag in een slui merende behoefte moet hij snel hebben begrepen. Het is dan ook symptomatisch voor de mate waarin juist dit aspekt van zijn colleges bij zijn eerste studenten aansloeg, dat hij het reeds aan het einde van het studiejaar 1964/65 aandurfde om met negen studen ten, zes mediëvisten en drie nieuw-historici een regionaal-historische werkweek te hou den op Voorne-Putten, het gebied dat hem door zijn eigen promotieonderzoek zo uit stekend bekend was. De indrukken die die week met bezoeken aan archieven, gesprek ken met amateur-historici en niet te vergeten de kennismaking met het landschap als bron voor de regionale geschiedenis bij de deelnemende studenten heeft achtergelaten zijn voor de meesten van hen van blijvende betekenis geworden. Als resultaat van Van der Gouws ruime opvatting van zijn docentschap is dit zeker niet het laatste geweest. Meer en meer zijn sedertdien doctoraalscripties geschreven op het terrein van de regio nale geschiedenis, gebaseerd op archiefonderzoek. Tot op de dag van vandaag is daar bij de stimulerende invloed van Van der Gouw merkbaar. Van groot belang voor de studierichting geschiedenis was tenslotte de uitbreiding in 1972 van Van der Gouws leeropdracht met het vak archiefwetenschap, nu op het ni veau van een buitengewoon hoogleraarschap. Was Van der Gouw reeds als docent in de paleografie nimmer karig met het geven van informatie omtrent het ontstaan en de structuur van archieven en de daarmee voor de historische onderzoeker samenhangen de problemen, de nieuwe opdracht stelde hem meer dan voorheen in staat zijn archief kennis op de studenten over te dragen en bovendien geheel in het verlengde van zijn vroegere docentschap aan de Archiefschool mensen voor te bereiden op een archief loopbaan na het doctoraalexamen. Ook het praktische archiefwerk maakte van dit on derwijs deel uit, zelfs in de vorm van zeer omvangrijke projekten. Talrijke nadere toe gangen op resolutie-, privilege-, keurboeken e.d. zijn in dit kader door groepen stu denten vervaardigd. Een opvallend hoogtepunt vormt daarbij de inventarisatie door (daartoe betaalde) studenten van de archieven van de gemeenten Wassenaar en de bei de Katwijken. Van de twee laatste werkstukken is de inventaris-Katwijk overigens nog in bewerking. Het zelfde geldt voor de indicering van de dingboeken van Rijnland over de jaren 1520- 1557 en de uitgave van het oudste keurboek van Delfland waarmee de studenten van het laatste studiejaar zich hebben beziggehouden. Van der Gouw zal het daar nog druk mee hebben, ook wanneer hij het Seminarium al heeft verlaten. Zo ook met de binnenkort te verwachten herdruk van zijn 'Oud schrift in Nederland'. Het Historisch Seminarium zal daar echter niet meer bij betrokken zijn, evenmin als bij al het andere dat Van der Gouw als zijn gezondheid het hem toestaat nog van plan is op het gebied van het histo risch onderzoek en de archiefwetenschap te ondernemen: plannen zoals elke school meester ze heeft wanneer eenmaal de laatste les voor de laatste grote vacantie is gegeven en hij de schooldeur voorgoed achter zich dicht trekt. Waarde professor Van der Gouw. U hebt dezer dagen de deur van zaal 210, de deur van kamer 211 van het Seminarium voor het laatst achter u dicht getrokken. Naar wij van harte hopen blijft u als man van 'het vak' nog lang aktief en zult u ook het Seminarium nog regelmatig binnen stappen. Niettemin: van u als leermeester moeten wij afscheid nemen. Wij, de talloze leerlingen van meer dan vier decennia, archivarissen en historici, wij doen dat met dank voor de goede, de inspirerende en niet te vergeten de erg leuke lessen. Het ga u goed! Peter Henderikx [202] [203]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 6