juli 1413 kreeg het gerecht toestemming keuren te maken met boeten tot 10 pond toe36
en op 19 februari 1415 gaf de graaf, met het oog op het zwakke bestuur en ingeslopen
misbruiken, een aantal voorschriften inzake het uitgeven van schuldbrieven, het finan
cieel beheer en de rechtspraak37.
Alkmaar behoorde tot de steden, die beloofden Jacoba van Beieren als landsvrouwe te
zullen ontvangen38. Spoedig zouden opnieuw roerige tijden aanbreken. Op 29 mei 1423
schreef Jan van Brabant, de echtgenoot van Jacoba, de gemene poorteren en onderza
ten van Alkmaar aan. Want wy verstaen hebben dat die stede voirs. groet goet sculdich
is ende sy hoir selven uut dier scult niet helpen en can noch en mach, overmits groete
twidrachte ende gescille dat ghi onderling hebben soudt39. De poorters waren kennelijk
ongaarne bereid tot het betalen van belastingen, reden waarom zij opdracht kregen dat
ghi den rade der stede voirn. of den genen die sy dair toe setten consenteert ende wil-
coirt scot te gaderen onder Ulieden ende die excise aldaer te meerren ende te minderen.
Of het veel geholpen heeft blijkt niet. Op 11 april 1426 stond Jacoba toe dat de Alk-
maarse poorters met de Kennemers gemene werf hielden en dat door de negen gilden
jaarlijks negen dekens gekozen zouden worden. Deze dekens zouden zestien hoofd
mannen benoemen en dekens en hoofdmannen zouden samen drie burgemeesters en ze
ven schepenen aanstellen40. Er had zich zo lijkt het wel een democratische om
wenteling voltrokken, want Jacoba beloofde te helpen bij de opsporing van voortvluch
tige stadsbestuurders, die schulden hadden achtergelaten.
De vreugde was van korte duur en de afloop is bekend. Philips van Bourgondië trad als
overwinnaar uit het strijdperk tevoorschijn en zijn straffende hand viel zwaar op het
land. Reeds op 29 december 1425 had hij gedeputeerden aangewezen om te Alkmaar al
le brueken ende misdadighe stucken die binnen der steden van Alcmair heimelic off
openbaer tot dese dage toe geschiet mogen sijn te onderzoeken41. De stad verloor alle
privileges, poorten en wallen zouden worden gesloopt, een boete van 8000 kronen werd
opgelegd en tenslotte moesten tien gijzelaars worden geleverd. Op 28 augustus 1426
werd Hubert van der Valle gemachtigd de goederen der ballingen en voortvluchtige per
sonen te Alkmaar en in de dorpen van West-Friesland onder het baljuwschap van Ken-
nemerland in bezit te nemen en vervolgens te verpachten42. Deze deed zijn werk zo goed
dat hij op 1 oktober 1427 tot schout van Alkmaar werd aangesteld en op 3 oktober het
recht kreeg een substituut te benoemen43. Hij is overigens niet lang schout gebleven,
want op 18 december 1430 werd het schoutambt in plaats van jaarlijks voor het eerst
voor vijfjaar verpacht, en wel aan Claes van Torenburg en Jacob Jan Woutersz44. De
36 Ibidem nr. 309, fol. 102.
37 Inv. Stadsarchief, nr. 257; regest nr. 53.
38 Ibidem nr. 2875; regest nr. 56.
39 ARA, Leen- en Registerkamer van Holland, nr. 315, fol. 98v.
40 Inv. Stadsarchief, nr. 7; regest nr. 59.
41 ARA, Leen- en Registerkamer van Holland, nr. 318, fol. 22.
42 Ibidem nr. 325, fol. 26v.
43 Ibidem nr. 325, fol. 3^>
44 Ibidem nr. 326, fol. 19v.
[318]
laatste leende Philips in 1433 een bedrag van 684 Hollandse schilden, in ruil waarvoor
hij niet ontslagen zou worden totdat de schuld was vereffend45.
Opvallend is de meedogenloosheid waarmee Philips tegen de stad en met name tegen de
partijgangers van Jacoba optrad. Het moet hem echter spoedig duidelijk zijn geworden
dat de bevolking de zware lasten niet kon opbrengen. Op 8 augustus 1428 werden de
achterstallen van de renten kwijtgescholden46 en op 4 februari 1436 de resterende 4500
kronen van de boete van 8000 kronen47. Als reden wordt opgegeven dat meer dan de
helft van de rijkste burgers niet meebetaalde, aangezien zij waren uitgetrokken om voor
zijn zuster van Oostervant te vechten, of omdat zij hem voor Haarlem tegen de Kenne
mers hadden gesteund. Het lijdt geen twijfel dat deze partijgangers na de overwinning
van Philips op Jacoba met het stadsbestuur zijn belast. Op 24 april 1436 werd een en
ander nader geregeld en benoemde hij 33 personen van de rijksten en notabelsten als
vroedschappen. Dit college zou voortaan drie burgemeesters kiezen en tevens zichzelf
door coöptatie aanvullen48.
In 1445 was er duidelijk een kentering aan de gang ten gevolge van de rebellie in andere
steden. Op 8 juli kreeg Alkmaar verlof weer deuren in de stadspoorten te hangen en het
bevel tot verwijdering der vestingwerken werd ingetrokken49. Vier dagen later kregen
de Alkmaarders bevel hun stad te bewaren en te versterken en hun stadsbestuur gehoor
zaam te zijn50. Philips had Alkmaar en de andere hem getrouwe steden en landschap
pen kennelijk nodig en in de komende jaren zou de beloning volgen in de vorm van een
aantal privileges. Zo ontvingen op 9 augustus 1446 de onderzaten van Kennemerland en
Kennemergevolg vergiffenis van de begane rebellie en werd een aantal rechten
hersteld51. In het geschil tussen Alkmaar en Hoorn over de jaarmarkten trok Philips op
26 april en 3 augustus 1450 duidelijk partij voor Alkmaar52. Op 26 maart 1451 kwam
Philips tussenbeiden in een geschil in de gemene rijkdom en vroedschap over de rege
ringsbestelling en bekrachtigde het gesloten accoord. Dit accoord hield in, dat voortaan
31 personen de stad gezamenlijk zouden regeren en het gerecht kiezen53. Ook kreeg
Alkmaar op 3 maart 1452 het recht de stad te versterken, zonder dat de landsheer of
zijn nakomelingen daar ooit iets tegen zouden mogen doen54. Op 23 januari 1456
tenslotte kreeg de stad algehele vergiffenis van de rebellie van 1426, ergo na dertig
jaar.De privileges werden teruggegeven en bevestigd, uitgezonderd die betreffende de
tol en de wissel, en ook de levering van de tien gijzelaars werd buiten werking gesteld.
Alkmaar was dus weer goede maatjes met de landsheer, doch men vraagt zich af hoe de
bevolking hierop heeft gereageerd. Duidelijk is, dat Philips zijn bijnaam 'de Goede'
45 Ibidem nr. 326, fol. 40.
46- Inv. Stadsarchief, nr. 8; regest nr. 60.
47 Ibidem nr. 9; regest nr. 65.
48 ARA, Hof van Holland nr. 2, fol. 98a, 150. Zie ook Inv. Stadsarchief, regesten nrs. 66, 68.
49 Inv. Stadsarchief, nr. 10; regest nr. 74.
50 ARA, Hof van Holland nr. 7, fol. 20v. Zie ook Inv. Stadsarchief, regest nr. 75.
51 Inv. Stadsarchief, nr. 22, fol. 34v.
52 Ibidem nr. 1905, regesten nrs. 80, 81.
53 Ibidem nr. 258; regest nr. 83.
54 Ibidem nr. 12; regest nr. 84.
[319]