752. In vier regels wordt verhaald dat Bonifatius in Mainz wordt opgevolgd door Lul-
lus, en dan Willibrord opvolgt in Utrecht, door de Friezen wordt vermoord en tot
martelaar gemaakt29.
Stoke heeft hier een veel uitvoeriger verhaal van gemaakt30.
878. Het verhaal van de stichting van Egmond door graaf Dirk. Deze verzorgt de trans
latie van de relieken van St. Adelbert; hij laat een houten kerk bouwen en plaatst
er nonnen in31.
Dit heeft Stoke overgenomen32.
985. Dirk heeft de relieken van de heilige Jeroen in Noordwijk gevonden33.
Stoke heeft dit iets uitvoeriger34.
Ik meen dat we uit bovenstaande vergelijking een systeem kunnen vinden. Weglatin
gen, overnemingen en uitbreidingen hebben eenzelfde achtergrond. De kersteningsge-
schiedenis en de geschiedenis van de missionarissen wordt door Stoke slechts dan over
genomen wanneer in de berichten van het Chronicon mede sprake is van een Hollandse
graaf als iemand die handelend optreedt en, vooral, goede daden verricht. De graaf
vindt relieken en zorgt voor de translatie, of bouwt voor die relieken een kerk. Daarbij
zit dan bij Stoke nog niet eens zozeer de bedoeling voor om te laten zien wat een gods
dienstig man de graaf is. Immers ook in deze verhalen komt de wens van Stoke om de
hoek kijken aan te tonen wat een rijk en machtig man die graaf wel is. Letten wij bij
voorbeeld op het verhaal van de relieken van St. Jeroen. Het Chronicon bericht alleen
over het vinden van de reliek (dus over de inventio en de elevatio)35, terwijl Stoke het
verhaal iets uitbreidt: dede met coste ende met haven eerlike voeren tot Egmonde36. De
wijze waarop lijkt belangrijker dan het feit van de translatie zelf; de rijkdom waarmee
het gebeurde moet prestigeverhogend werken en dat past in de opzet van Stoke.
Stoke wordt tot het overnemen van passages over de kerstening niet alleen bewogen
door het optreden van de graaf, maar ook door het feit dat er nu en dan sprake is van
de Friezen. Willibrords komst kan worden weggelaten, niet de hem verstrekte opdracht
om de Friezen te gaan kerstenen. Daarom komt ook Wulfram in de Rijmkroniek voor;
het lukt hem bijna de Friezen tot het geloof te brengen. Het niet doorgaan van Radbods
doop geeft gelegenheid om de aandacht te vestigen op de domheid en onbeschaafdheid
van de Friezen. De dood van Bonifatius is natuurlijk 'gefundenes Fressen'; het feit be
wijst dat er van het volk der Friezen niet veel goeds te verwachten valt. En dat blijkt
ook; zij vermoorden later nog een Utrechtse bisschop (Koenraad) en twee leden van het
gravenhuis, Arnulf in 993 en Willem II in 1256. De Egmondse Adelbertshymne zingt
over de crudeles Fresones en dat moet Stoke uit het hart gegrepen zijn37.
29 Chron., blz. 11.
30 STOKE, I, 186-197.
31 Chron., blz. 18-20.
32 STOKE, I, 470-482.
33 Chron., blz. 35.
34 STOKE, I, 781-788.
35 Chron., blz. 35.
36 STOKE, I, 786-787.
37 Afgedrukt in: Floris V. Leven, wonen en werken in Holland aan het eind van de dertiende
eeuw (Den Haag, 1979) blz. 41.
[308]
Overzien we wat Stoke doet met de kersteningsberichten van het Chronicon dan ligt het
voor de hand te concluderen dat ook inzake deze verhalen Stoke het criterium van de
eer en de grootheid van het gravenhuis aanlegt. Daar zou men zijn Friezenhaat bij kun
nen inbegrijpen. Toch is er aanleiding om er wat meer achter te zoeken. Het wordt im
mers duidelijk dat de kerstening van het graafschap op zichzelf niet zijn interesse heeft,
evenmin als de abdij Egmond, in de vroege Middeleeuwen dé Hollandse abdij, om zich
zelf zijn belangstelling heeft. Het lijkt alsof de religieuze geschiedenis van zijn graaf
schap stelselmatig wordt weggelaten, tenzij de grafelijke familie er een rol in speelt die
de eer en de grootheid van die familie kan vergroten. Er zijn meer aanwijzingen die dit
gebrek aan belangstelling kunnen adstrueren.
Zo komen we tot de laatste soort weglatingen, en wel een die ons Stoke nog wat beter
leert kennen. We moeten daartoe parallelle passages uit Chronicon en Rijmkroniek wat
uitvoeriger citeren. Op het jaar 977 verhaalt het Chronicon38 het een en ander over Eg-
bert en andere kinderen van Dirk II en Hildegard: wijlen deze Dirk verwekte bij Hilde-
garda twee zonen, nog waardiger dan hun ouders, Arnulf en Egbert, en een dochter,
Eklinda, die lange tijd het gezicht van een oog miste maar dat eindelijk terug ontving
door de verdiensten van de heilige Adelbert. Egbert zelf, opgenomen in de geestelijke
stand, was eens vanaf de dag na Palmzondag tot aan het feest van de heilige belijder
(Adelbert), dat op 25 juni wordt gevierd, zeer ernstig ziek met hoge koorts. Maar op die
feestdag zelf is hij door de verdiensten van die heilige zodanig genezen alsof hij nooit
ziek was geweest; en verheugd door het ontlopen van die ernstige ziekte heeft hij tijdens
de mis het Epistel gelezen. Later is hij aartsbisschop van Trier geworden. (Volgen vele
schenkingen door hem aan Egmond gedaan, waaronder een gouden kruis, liturgische
gewaden en boeken). Stoke maakt hiervan:
Die grave Dideric, als ghi ghehoert
hier voren hebt die waerheit das
dat hi de eerste grave was,
de van Hollant grave hiet,
God, de alle zaken vorsiet,
gaf hem kinder van groter waerden
bi sinen wive, vrouwe Hildegaerden,
die haer vorders verwonnen mede
in doghedeliker werdichede:
enen sone, Aernout hiet,
dien hi Hollant na hem liet,
ende Egbrecht, enen anderen daernaer,
de daernaer over somich jaer,
also als iet bescreven las,
aerdsch bisscop van Trier was,
(volgen de schenkingen van Egbert)39.
38 Chron., blz. 31-33.
39 STOKE, I, 652-666 (682).
[309]