Natuurlijk zinde het hem ook niet dat het Chronicon op een enkele andere plaats enige
lichte kritiek op een graaf uitte; we zagen al dat de door hem hoogvereerde Petronella
geen domme dingen gedaan kon hebben en dat de vermelding van haar misgreep bij een
abtsbenoeming daarom onvermeld bleef. Een typisch geval van zeer opzettelijke wegla
ting levert ook het jaar 1162. Het Chronicon vermeldt op dat jaar het volgende: Floris,
de tiende graaf van Holland, huwde met de zuster van de Schotse koning, Ada, die met
groot gevolg van schepen en ridders was overgestoken. In hetzelfde jaar heeft deze
graaf, bewogen door goddelijke inspiratie, erkend dat zijn vader zich had vergist toen
hij de kerk van Vlaardingen, meer met geweld dan op grond van het recht, had gegeven
aan zijn kapellaan Thitboldus; hij gaf hem nu aan de kerk van Egmond aan wie
graaf Arnulf die Vlaardingse kerk had geschonken16. Stoke maakte daarvan: als men
XI hondert ende LXII screef, ghevel dat ment hulic bedreef van den grave Florens met
staden ende van sconinx dochter Aden, de coninc van Scotlant was. Met vele scepen,
sijt zeker das, hevet hi se in de mase ghebrocht, ende aldaer havene ghesocht". De
tweede helft van de mededeling, de kritische helft, blijft achterwege.
De stevigste kritiek op het gravenhuis komt in het Chronicon voor ter gelegenheid van
de Egmondse kerkwijding. Bisschop Hartbert wordt door de schrijver even getekend
als een streng man, die woedend kon worden en zijn vijanden met geestelijke en mate
riële middelen te lijf ging. En, zegt het Chronicon, daar zal ik een voorbeeld van geven:
de graven van Holland waren voor het Sticht altijd geweest als splinters in het oog en als
speren in de zijde. Van de graven niet in het minst Dirk, de zoon van Floris de Vette,
die, na het plegen van vele vijandelijke acties die voor beide partijen schade en gevaar
opleverden, door de ban werd getroffen, zodat hij barrevoets op zijn knieën genade
moest afsmeken en beterschap beloven18. Het is wel duidelijk dat dit bij Stoke niet zo
kan voorkomen. Hij geeft het verhaal elders als een ongelukkige episode uit een
oorlog19. Deze voorbeelden tonen op voldoende wijze aan dat kritiek op de graven stel
selmatig uit het voorbeeld wordt weggezeefd.
Uit de tot dusver gegeven feiten zouden we Stokes selectiecriterium op vrij eenvoudige
wijze kunnen afleiden. Voorop staat de grafelijke dynastie, dan het graafschap. Alles
wat daarbuiten valt wordt weggelaten, tenzij het mededelingen betreft die geschikt zijn
de grootheid van graaf en graafschap te vermeerderen. Verhalen, ook het graafschap
betreffend doch niet direct bijdragend tot die grootheid worden hetzij als irrelevant het
zij als schadelijk weggelaten. Toch kunnen we met dit ene criterium lang niet alle wegla
tingen verklaren; er zijn nog twee categorieën van weglatingen die de revue moeten pas
seren. Beide soorten liggen in de religieuze sfeer.
Daar is allereerst een groep weglatingen in verhalen die de Hollandse 'oerheiligen of
stichtingsheiligen betreft, de heiligen die het gebied gekerstend hebben en/of speciale
relaties met het vroege Holland hebben gehad. Op het eerste gezicht lijkt het alsof
Stoke inzake deze heiligen volstrekt willekeurig is te werk gegaan. Het Chronicon
16 Chron., blz. 109-111.
17 STOKE, II, 467-474.
18 Chron., blz. 90.
19 STOKE, II, 360-372.
[306]
noemt allerlei missionarissen trouwhartig enkele malen: het verhaalt de komst in deze
streken, hun daden, en tenslotte hun dood. Stoke lijkt uit al dat soort mededelingen een
vrij toevallige greep te doen. Vlak na elkaar signaleert het Chronicon de komst van Wil-
librord met zijn uit twaalf man bestaande gevolg, waartoe Adelbert hoort, daarna de
komst van Bonifatius en Wulframnus. Van deze entree's laat Stoke die van Adelbert en
Bonifatius weg, terwijl hij later toch over hen gaat praten. Het eigenaardige is dat hij de
komst van Wulfram wel noemt. Deze was bisschop van Sens, werd later niet eens een in
Holland vereerde heilige en kwam dan ook niet voor in de liturgie van het middeleeuw
se Egmond. Het lijkt vreemd dat hij de komst van deze bisschop wel, en die van Adel
bert niet noemt; de laatste werd toch zelfs de patroon van de Egmondse abdij?
Van Adelbert vertelt het Chronicon zelfs meer dan over Willibrord. Het brengt Adel
bert direct in relatie tot Egmond20; Stoke neemt die passage niet over. Het is een bewijs
temeer voor mijn stelling dat Stoke zich voor de abdij Egmond niet interesseerde. Het
doet tevens het vermoeden rijzen dat hij zich voor de missionarissen en hun religieuze
activiteiten maar matig warm kan maken.
Om dit vermoeden te toetsen en om een beetje helderheid te krijgen in het optreden van
Stoke in deze materie geeft ik hieronder een overzicht van de desbetreffende plaatsen
van het Chronicon met de vermelding van wat Stoke er mee doet.
690. Introductie van Willibrord, Adelbert en tien andere ongenoemden, die zich bege
ven naar Pepijn21.
Stoke vermeldt hier alleen Willibrord22.
693. Willibrord krijgt de opdracht de Friezen te gaan bekeren en wordt bisschop met
Utrecht als zetel23.
Dit wordt door Stoke overgenomen24.
694. Op dit zelfde jaar de vermelding van leven en sterven van Adelbert25.
Deze passage laat Stoke weg.
716. De heilige Bonifatius komt uit Engeland en wordt door paus Gregorius tot aarts
bisschop gewijd26.
Stoke vermeldt dit niet.
728. Een kleine tien regels over de mislukte doop van Radbod door Wulfram van
Sens27.
Stoke heeft hier een uitvoeriger verhaal van gemaakt28.
20 Chron., blz. 6-7.
21 Chron., blz. 5.
22 STOKE, I, 99.
23 Chron., blz. 6.
24 STOKE, I, 96-98.
25 Chron., blz. 6-7.
26 Chron., blz. 8.
27 Chron., blz. 8-9.
28 STOKE, I, 143-179.
[307]