Wat Stoke wegliet uit het Chronicon Egmundanum F. W. N. Hugenholtz De auteur van de Hollandse Rijmkroniek, die we, tot afdoende tegenbewijs is geleverd, Melis Stoke zullen blijven noemen, volgde tot in zijn derde boek1 in het algemeen zeer trouw één voorbeeld, het Chronicon Egmundanum uit het begin van de dertiende eeuw. Dat 'trouw volgen' hield in dat het voorbeeld voor het overgrote deel letterlijk werd vertaald; er zijn echter ook aanvullingen, uitbreidingen, bekortingen en weglatin gen te constateren. Onder aanvullingen versta ik het geven van berichten die in het voorbeeld in het geheel niet voorkomen, terwijl onder uitbreiding en bekorting moet worden verstaan het uitvoeriger of beknopter weergeven van berichten die wel in het voorbeeld worden meegedeeld. Zowel de aanvulling als de uitbreiding dwingt ons te zoeken naar andere bronnen die door de vertaler (of de latere bewerker) naast het grote voorbeeld zijn gebruikt. Dat is een onderzoek dat interessante resultaten oplevert. Be langwekkend is ook om na te gaan op welke wijze het Chronicon wordt vertaald als de Latijnse tekst letterlijk wordt gevolgd. Een analyse van de woorden die de vertaler kiest geeft niet alleen uitsluitsel over de capaciteiten van die vertaler, maar geeft ook enig in zicht in de bedoelingen die hij met zijn werk nastreefde en in de wijze waarop hij zijn publiek taxeert. Het gaat mij thans echter om wat de vertaler uit het Chronicon niet heeft vertaald, dus geheel heeft weggelaten. Dat onderzoek is minstens zo interessant, indien het tenminste zo is dat we met meer dan slordigheid te maken hebben. Het blijkt mogelijk een systeem van weglatingen te ontdekken, zodanig zelfs dat wij er een aardig beeld door krijgen van de intenties van de vertaler (respectievelijk bewerker). In het hiernavolgende gaat het dus niet om het waarom van het vertalen; het vertalen zelf kan buiten beschouwing blijven. De vraag luidt: wat heeft de bewerker van het Chronicon Egmundanum niet overgenomen en waarom? Deze vraag is overigens vaak niet te beantwoorden als we niet nu en dan de weglatingen vergelijken met datgene wat niet wordt weggelaten. Ik meen te kunnen aanwijzen dat er een aantal soorten weglatingen is, elk corresponde rend met een eigen selectiecriterium. Enkele van die criteria volgen uit de opzet van de Rijmkroniek: Stoke wil schrijven over de graven en hun graafschap. De daaruit volgen de weglatingen liggen voor de hand, al is de manier waarop het criterium wordt toege past nu en dan toch wel interessant. Veel meer licht op Stokes mentaliteit werpen twee 1 Rijmkroniek van Melïk-Stoke (verder af te korten: STOKE), ed. W. G. BRILL, I (Utrecht, 1885) vs. 561. weglatingen, waaraan dan ook de meeste aandacht zal worden besteed: het zuiveren van het voorbeeld van in zijn ogen irrelevante zaken. Stokes voorbeeld was, evenals het voorbeeld daar weer van, de Annales Egmondenses, niet in beginsel regionaal beperkt, dat wil zeggen dat de schrijvers niet de vooropgezette bedoeling hadden alleen over Holland te schrijven. In principe schreven zij op wat hun, monniken in Egmond, belangrijk voorkwam. Daarbij moeten we bedenken dat Eg- mond een niet al te grote Benedictijnse gemeenschap was, dat het in de loop der tijden nauwelijks geleerden van formaat heeft voortgebracht en vooral dat het lag in een uit hoek van een niet al te belangrijk graafschap, dat binnen het Duitse rijk zelf ook geheel aan de periferie lag. Binnen dat graafschap was Egmond, toen de Annales geschreven werden in de 12e eeuw, echter al zo perifeer komen te liggen dat de graven veel van hun affectie van de abdij afwendden en meer belangstelling gingen koesteren voor het meer centraal gelegen Rijnsburg. Dit even om duidelijk te maken dat de voeling die Egmond kon houden met het wereldgebeuren niet veel kon betekenen en dat, ook al wilden zij de wereldgeschiedenis, de geschiedenis van de westerse Christenheid, beschrijven, hun van die wereldgeschiedenis niet al te veel ter ore kwam. Daardoor ligt natuurlijk het grootste deel van hun berichten toch op het regionale vlak en daarom is er in feite ook niet zoveel verschil met de Rijmkroniek, die principieel over niets anders wil schrijven dan over ontstaan en groei van Holland. Toch hebben er weglatingen plaats; alles wat niet direct of in het geheel niet op Holland betrekking had ging eruit. Dit niet-volgen van het voorbeeld is een gevolg van bewuste selectie, waarvan het criterium door de geografische beperking van de Rijmkroniek is gegeven. Er zijn interessantere weglatingen. Een voorbeeld uit meerdere: het Chronicon zegt van graaf Floris I dat hij bij zijn vrouw Geertruida twee zonen had, Dirk én Floris, die jong gestorven in het koor van de abdij Egmond is begraven, en twee dochters waarvan er een koningin van Frankrijk werd2. Stoke zegt: an dese vrouwe Florens wan sinen sone Diederike ende 1 dochter desghelike, die in huwelike te lone sident hadde die Vranxse croné3. Twee kinderen worden dus niet vermeld of liever: bewust weggelaten, een jong gestorven zoon en een dochter waar ook het voorbeeld de historie niet van kende. Uit dit en dergelijke voorbeelden kan worden afgeleid dat Stoke als tweede selectiecriteri um hanteert het politiek belang van het gravenhuis. Genealogische volledigheid offert hij daaraan welbewust op. De dochter die Frans koningin werd was natuurlijk belang rijk omdat daaruit het gewicht van het Hollandse huis bleek. Ook in andere soorten weglatingen zullen we dit dynastiek-politieke aspect nog tegenkomen. Opvallend is wat Stoke doet met de bisschoppen van Utrecht, de hoogste geestelijke ge zagsdragers toch ook in Holland. Het Chronicon vermeldt trouwhartig alle sterfgeval len en opvolgingen op de Utrechtse bisschopszetel. In beginsel neemt Stoke die niet over. Hoezeer opzettelijk hij deze vermeldingen weglaat blijkt uit een vergelijking van de volgende tekst uit het Chronicon met de vertaling: 2 Chronicon Egmundanumed. A. KLUIT (Middelburg, 1777) blz. 47 (verder af te korten: Chron.). 3 STOKE, I, 1058-1062. [302] [303]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 56