den hun notities schreven is opvallend: op aanvullingen en kopjes op 33v, 104r en 107v na, schreven zij hun nieuwe notities in de katern van fol. 56-68 en op de bladen 12v, 19r en 20v. Deze bladen maken deel uit van een katern waarvan we al veronderstelden, dat het mogelijk één van de eind 1346 toegevoegde katernen is. Met de handen Um en vm, die maar weinig bijgedragen hebben, en niet nauwkeurig dateerbaar zijn, hebben Rm, Sm en Tm gemeen, dat zij nog nieuwe notities schreven. Dit in tegenstelling tot Wm en Xm, die alleen bestaande notities met toevoegingen over het overlijden van leenman nen, de opvolging in de lenen en de verkoop van het leengoed hebben aangevuld De notities van Wm kunnen een aantal malen gedateerd worden: ca. 30 juni 1364 (fol. 22v), 22 mei 1363 (fol. 60r), 22 maart 1376 of 1377 (fol. 102r)«, 29 juni 1364 en 13 de cember 1367 (beide fol. 107v), terwijl één notitie op fol. 69r hertog Albrecht vermeldt en dus na 1358 moet zijn ingeschreven. Een datering vóór 1363 staat nergens vast. Zon der onderscheid vulde Wm 13e- en 14e-eeuwse notities aan en voorzag hij reeksen aan tekeningen van kopjes. Uit het voorgaande lijken twee conclusies getrokken te kunnen worden: de katernen zijn tussen 1348 en 1351 buiten gebruik geraakt en pas in de jaren '60 weer ter hand ge nomen; bij dit hernieuwde gebruik van de katernen was het onderscheid tussen notities uit verschillende perioden niet meer van belang. Het vervallen van dit onderscheid vindt zijn weerspiegeling in de foliëring die van vóór 1389 dateert43, en, naar we nu kunnen vaststellen, zeker na 1348, waarschijnlijk niet vóór de jaren '60 is toegevoegd. Uit de zelfde periode - na en Xm, voor de foliëring - lijkt hand Ym te dateren. Volgens Muller schreef deze hand de beide 'dorsale aantekeningen' op fol. 104v en plaatste hij, zonder onderscheid te maken tussen notities uit de 13e eeuw en uit de jaren 1346-1348, op vele plaatsen in de codex de namen van de leenmannen boven de notities. Als Muller gelijk had, moet Ym inderdaad van kort voor 1389 dateren en zullen de dorsale aante keningen op fol. 104v op de hele codex betrekking hebben. We zijn er echter met zeker van dat hier slechts van één hand sprake is. Enerzijds lijkt het feit dat Ym 0p fol. 104v graaf Floris en graaf Willem noemt, maar niet hertog Willem (graaf Willem V) of keizerin Margaretha, erop te wijzen, dat hij maar een deel van de katernen van E.L. 5 op het oog had. Anderzijds is het, gezien het 'historiserende karakter' van de aantekening en gezien de geschetste ontstaansgeschie denis van de codex voor de hand liggend, dat Ym kort voor de foliëring alle katernen die E.L. 5 zouden gaan vormen van dit dorsale opschrift voorzag. Voor een groot deel steunend op de onderzoeksresultaten van Muller, Van Riemsdijk, Kruisheer en Gysseling hebben we geprobeerd de materiële geschiedenis van de codex E.L. 5 te verduidelijken. Kruisheer noemde met name de 13e-eeuwse lijst van grafelijke leenmannen een hernieuwd onderzoek waard. Door de wijze waarop deze lijst 41 De inschrijvingen van Xm leveren nergens een onafhankelijk dateringselement op. Wel is dui delijk dat Xm meer dan eens aanvullingen van Wm op zijn beurt aanvult, bij voorbeeld op fol. 60r en fol. 102r. 42 Deze datering wijkt zo sterk van de andere data af, dat men geneigd is er een vergissing in te zien. Het lijdt echter geen twijfel dat de tekst 1376 geeft, eventueel als paasstijl op te vatten. 43 Vgl. hiervóór blz. 280. [294] aan ons is overgeleverd na te gaan, hebben we met dat onderzoek een bescheiden begin gemaakt. Elders zullen we nauwkeuriger ingaan op de vraag wanneer en op welke wijze de 13e-eeuwse gedeelten van de codex ontstaan zijn. Enkele belangrijke problemen hebben we onopgelost moeten laten. De samenstelling van het papier vereist een ander soort onderzoek dan wij konden verrichten. De vaststelling van de verbindingen van de bladen tot dubbelbladen en katernen kan alleen in het kader van een zorgvuldige restauratie geschieden. De identificatie van de 14e- eeuwse schrijfhanden moet in samenhang met die van de grafelijke oorkonden en de grafelijkheidsregisters bepaald worden. Niettemin menen we een aantal conclusies te kunnen trekken. In een drietal perioden, ca. 1283-1287, 1339-1344 en 1346-1348 zijn losse katernen in gebruik genomen door de grafelijke administratie, steeds voornamelijk voor het bijhouden van de uitgifte van leengoederen. In de eerste en derde periode lijkt er sprake te zijn van mislukte pogingen een leenadministratie op te zetten, terwijl de katernen in de tweede periode als 'kladre- gister' in gebruik geweest lijken te zijn. In de 13e eeuw is de poging het grafelijke leen goed te inventariseren kennelijk op niets uitgelopen. In de jaren '40 van de 14e eeuw is de administratie van Qm blijkbaar overvleugeld door het nieuwe leenprotokol dat in 1351 begonnen werd. Men zou, om kort te gaan, kunnen stellen, dat de katernen die E.L. 5 zouden gaan uit maken steeds een tamelijk marginaal bestaan geleid hebben. Voor de administratie gold daarom niet ten onrechte Dit regijster en beduytt niet vele. Voor de historicus van de grafelijke administratie echter is de vorming van de codex, inclusief het marginale ka rakter ervan, van groot belang. Los daarvan hebben we, naar we hopen, een bijdrage geleverd tot beter begrip van de inhoudelijke gegevens die de codex bevat. SUMMARY 'This register is of little consequence' The Making of the Oldest Paper Register in Holland In three periods, ca. 1283-1287, 1339-1344 and 1346-1348, unbound paper quires were employed by officials of the counts of Holland. In the first and third periods efforts ap pear to have been made to establish a record of infeudations by the counts. In the se cond period the quires were used as a wastebook in which preliminary notes and dra ts of charters were taken down. After the record of 1346 - 1348 had, in 1351, been super seded by a new register, the unbound quires were foliated between 1365 and 1389 and were still later bound into a volume, known as E.L. 5. There are good grounds for maintaining that the quires, that were to form E.L. 5, have always played a rather marginal role in the administration of the counts of Holland. It was therefore with good reason that some time after 1365 the words 'This register is of little consequence' were written on the back of one of the quires. However, to the stu dent of the earliest administrative history of the county of Holland this certainly seems unfair. [295]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 52