tx^^w *«J£-5- I r*'~ ~fZ, 2^r M—«-» aJV-^; i ^pares»*^ ~*-p* ^fT'T v^"7 t rSr7 y >fj - T A i. vvü—^<epr- èf^t^ c<ift*** 5 C^*, fjH^- fcfW «+pf^ sr<* «- *j Z&, p-5- O—SL- n cm» fr* ""Sb'H Vv^f^fc. ffc.?^d f^/vwe ,- s£ £*f*~- V «e*J <w«(«f}-. A -if ®'Ji7»»-r s-Jsfirp^ 1? t^*-& &*»- t X GaèU^ svc ^/tf.Jk yffr» 9* *«$£*- -&" »"*«- <^p<. Br? (jp- ~r v»«^»-]w<>A«Airt en- ^is S^ fteï*c AttSr ^g^c £7~öfcse~u*~ £cvv ^or^T *J» q^Pfov^ f ~V^»i e^cöw^i »r (Vr (Njo^V-%^ ^uW- 5W Jfitffx— *°#f^- eJ A 1 - cijp-^t-irP jcnH'} ;v >*r^ »--Ai»->1» ^'^1 n f\5*n 7" »"i3Y L/?A" Holland, inv. nr. 5, folio 56 r. (foto Algemeen Rijksarchief, 's- [286] 4^4 v Gravenhage) Poortvliet en misschien elders, geschreven door hand Q^, en ten dele doorgehaald. De datering van deze notities is twijfelachtig. Wolfert van Borsselen komt voor het laatst zonder de aanduiding 'ridder' voor in een oorkonde van 18 november 128226, terwijl hij op 1 augustus 1299 gedood werd. Door hand Qk lijkt echter 1297 als uiterste datering waarschijnlijk. Tussen 1282 en 1297 komen, gezien de relatie van de graaf met heer Wolfert van Borsselen, vooral drie episoden in aanmerking: augustus-september 1284, juni 1290-maart 1291 en de eerste tijd na eind april 129727. We zien geen mogelijkheid tot een nadere datering te komen. Het voorgaande overziende menen we dat er in de eerste periode waarm de katernen van E.L. 5 bij de administratie in gebruik zijn geweest, sprake was van drie katernen, die men met reeksen notities betreffende in leen gegeven goederen en rechten beschreef. Twee dubbelbladen, die middenbladen van deze of andere katernen hebben uitge maakt, werden beschreven met incidentele notities van uiteenlopende aard. Ten slotte bevat een viertal bladen afschriften van oorkonden, die geen duidelijk verband met el kaar hebben. Hoewel het losse katernen waren, hebben de drie met reeksen notities be schreven katernen, gezien het elkaar aanvullende karakter, wel bij elkaar gehoord. Zij behoren tot één samenhangende administratieve activiteit, zoals ook blijkt uit de perio de, waarin deze lijsten ontstaan zijn. Voor de lijsten van leenmannen hebben we 1283 en'1287 als termini genoemd. Met uitzondering misschien van de notities op fol. 108v zien we geen reden andere notities uit de 13e eeuw sterk daarvan afwijkend te dateren. Ten aanzien van het 14e-eeuwse materiaal in de codex gelden heel andere omstandighe den dan waar we voor de 13e-eeuwse stukken mee te maken hadden. We beschikken niet over zulke nauwkeurige onderzoeken naar de handen die de 14e-eeuwse grafelijke oorkonden en de notities in de codex geschreven hebben als die van Kruisheer en Gysse- ling voor de 13e eeuw. Bovendien is het veel overvloedigere oorkondenmateriaal, voor al in de grafelijkheidsregisters, slecht toegankelijk. Een derde probleem dat ons voor de 14e eeuw parten speelt, vloeit voort uit de redactionele vorm van de 14e-eeuwse teksten in de codex. Voor een groot deel is de bepaling van het doel, de inhoud en de datering van de notities door de vooraf aangebrachte indeling weliswaar eenvoudiger, maar de reconstructie van de katernen waarin gewerkt is, wordt erdoor bemoeilijkt. Hoewel on ze conclusies ten aanzien van de 14e eeuw dus gedoemd zijn een meer voorlopig karak ter te hebben dan met betrekking tot de 13e eeuw het geval was, lijkt het, onder het no- Oorkonaenboek van Holland en Zeeland. Eerste afdeling, tot het einde van het Hollandsche huis, bew. door L. PH. C. VAN DEN BERGH, 2 dln. (Amsterdam/'s-Gravenhage, 1866 (18681-1873) deel II, nr. 468. 27 Zie HENRI OBREEN, 'De eerste jaren na de dood van Floris V', in Bijdragen voor Vader- landsche Geschiedenis en Oudheidkunde 5e reeks 1(1913) blz. 241-252 en 2(1914) blz. 27-52, met name blz. 37 en 42 en M. S. POLS, 'Graaf Jan I van Holland', in Bijdragen voor Vader- landsche Geschiedenis en Oudheidkunde 3e reeks 10(1899), 2e paginering, blz. 1-60 en KRUISHEER, De oorkonden, deel II, noot bij regest nr. 805. Muller beschouwde 1297 als vanzelfsprekend (zie MULLER, 'Het oude register', blz. 98). Van Riemsdijk noemde dit, ook op zeer zwakke gronden, onaannemelijk. Zie VAN RIEMSDIJK, De tresorie, blz. 589. Gysse- ling heeft deze (Latijnse) notities niet in zijn onderzoek betrokken. [287]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 48