rechte 34v genoemd, staan 3 notities: één van hand O^, één van hand Hm, beide betref
fende vervallen Teilingse lenen, en één notitie van hand Im over een grafelijk leen in de
Bommelerwaard. Op grond van deze beschrijving mag men aannemen, dat blad 33, op
het moment dat de lijst van Amstelse lenen werd ingeschreven, waarschijnlijk vooraf
ging aan blad 34, en het buitenblad van een katern vormde. Of blad 35 inderdaad ook
oorspronkelijk op blad 34 volgde, is niet met zekerheid te bepalen. Waarom de notities
die geen Amstelse lenen betroffen zijn tussengevoegd, kunnen we niet vaststellen15.
De langste aaneengesloten reeks 13e-eeuwse notities bevindt zich op de bladen 45-55.
De bladen 46-55 vormen steeds dubbelbladen (46/55, 47/54 etc.). Fol. 45 was volgens
Muller in de rug aan fol. 46 geplakt; het gaat daar inderaad ook nu nog aan vooraf. Uit
de inhoud is duidelijk, dat fol. 45 terecht daar geplaatst is en naar alle waarschijnlijk
heid het begin bevatte van de lijst van grafelijke leenmannen. Er is geen aanleiding te
veronderstellen dat de volgorde van de bladen hier oorspronkelijk een andere is ge
weest, noch dat er bladen aan het katern ontbreken.
De bladen 85-88 vormen twee dubbelbladen, hetgeen misschien ook met de bladen
83/90 en 84/89 het geval is geweest. De bladzijden 87v tot 89v zijn bijna geheel door Qk
beschreven met een lijst van leenmannen, die door het uitsterven van de hoofdtak van
de familie van Teilingen van achterleenmannen van de graaf, diens directe leenmannen
geworden waren. Uit de voortzetting van deze lijst op blad 89 blijkt dat dit losse blad
inderdaad op blad 88 moet volgen. Fol. 90 bevat een aantal notities betreffende lenen in
het land van Altena, die niets met de heer van Teilingen uitstaande hebben. De twee
laatste notities van dit blad betreffen weer wel Teilingse leenmannen. Voorafgaande
aan de Teilingse lijst staat op fol. 87r één losse notitie betreffende een grafelijk leen.
Dat de Teilingse lijst op fol. 87v begint, wordt bevestigd door het feit dat de eerste noti
tie begint met de woorden: De bonis domini de Thelinghe.
Voorts zijn er 13e-eeuwse notities te vinden op fol. 108v, deels geschreven door hand
Qk, die inhoudelijk geen verband houden met andere notities in de codex. Blad 108
vormt met 107 een dubbelblad. We menen dat dit dubbelblad in de oorspronkelijke
staat van het betreffende katern ook al de middenbladen vormde, maar waarschijnlijk
in 'omgelegde' toestand. Dat wil zeggen dat de aantekeningen op fol. 108v, anders dan
nu het geval is, middenin het katern stonden, daar waar dit als het ware vanzelf open
viel. Deze door Muller bedachte constructie lijkt ons juist. Flet valt niet aan te nemen
dat men reeksen notities of losse aantekeningen noteerde op die plaats in een onbe
schreven katern, waar zich nu fol. 108v bevindt. Men begon hetzij op de buitenbladen
van een katern, hetzij op de middenbladen16, eventueel op de verso-zijde van een bui
tenblad. 'Omlegging', het binnenste buiten vouwen van sommige dubbelbladen of ka
ternen, impliceert echter dat de katernen aanvankelijk los gelegen hebben en pas later
gefolieerd en ingebonden zijn.
15 Op de wijze waarop de 13e-eeuwse reeksen notities tot stand gekomen zijn, komen we in een
latere publicatie terug. Vgl. Menno POLAK, De lijsten van lenen in de codex E.L. 5 en het be
zit van de graven van Holland aan het eind van de 13e eeuw in Rijnland, Delfland en Schie-
land (Amsterdam, 1978; doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam, offset).
16 MULLER, 'Het oude register', blz. 103.
[282]
Ten slotte worden enkele 13e-eeuwse notities, die geen verband houden met notities el
ders in de codex, gevonden op een onduidelijk gefolieerd blad. Het vormt samen met
een ander, onbeschreven, blad een dubbelblad. Noch ten aanzien van het folio
nummer, noch ten aanzien van de plaatsing van dit dubbelblad in een katern kunnen we
een uitspraak doen. Muller en Van Riemsdijk hebben op beide punten verschillende
suggesties gedaan, die verworpen moeten worden17. Doordat Muller het onbeschreven
losse blad 14 niet kende, kon hij aannemen dat de onbeschreven helft van het te locali-
seren dubbelblad fol. 14 was, en het in de 13e eeuw beschreven blad fol. 15. Op die ma
nier kon Muller een keurige, afgeronde en symmetrische katern reconstrueren. Van
Riemsdijk stelde voor 17 te lezen in plaats van 15. Het dubbelblad hoorde volgens hem
als een los ingeschoven stel bladen bij het al aanwezige folio 17. Dit laatste blad is ech
ter onbeschreven, zodat er voor deze redenering geen grond is. Blijft over het folionum
mer zelf: vergelijking met andere bladen toont echter, dat de 7 van het veronderstelde
nummer '17', vergeleken met de scherpe zevens van fol. 7, 47 en 67, veel te rond is. Zo
als gezegd kunnen ook wij geen definitieve oplossing geven. Wel kan geconcludeerd
worden dat, als het dubbelblad tot een katern behoord heeft, het zich in het midden
daarvan bevond. De plaats van dat dubbelblad zal dan zo gereconstrueerd moeten wor
den, dat de notities zich midden in een katern bevonden, daar waar het katern vanzelf
openviel.
Op grond van het voorgaande kunnen we een voorzichtige poging wagen een aantal ka
ternen of gedeelten van katernen te reconstrueren. De bladen 1, 33 en 45 lijken buiten
bladen van katernen geweest te zijn, het blad dat Muller fol. 15 noemde en het blad 108
middenbladen. Voorts is er reden om aan te nemen dat de bladen 83-90 een flink deel
van een katern hebben uitgemaakt. Dit betekent dat er in de 13e eeuw ten minste drie en
ten hoogste zes katernen beschreven zijn. Tot welk katern het waarschijnlijk 13e-
eeuwse blad 110 behoorde, kunnen we niet vaststellen. Muller kwam bij zijn re
constructie van de codex hoofdzakelijk tot dezelfde conclusies, maar hij ging nog aan
merkelijk verder: hij reconstrueerde niet alleen de volgorde van de 13e-eeuwse tekstdelen,
maar ontleedde de gehele codex en concludeerde overigens op onduidelijke gronden
dat deze oorspronkelijk tien katernen omvatte. Het ligt nu voor de hand te concluderen,
dat de bladen en katernen, toen zij beschreven werden en geruime tijd daarna, noch gefo
lieerd, noch gebonden waren. Vooral het feit dat de 13e-eeuwse teksten over de hele codex
verspreid geraakt zijn en de 'omlegging' van verscheidene bladen, wijzen hierop. Ook
Kruisheer is van mening dat de in de 13e eeuw beschreven katernen waarschijnlijk niet in
gebonden waren: 'naar hun inhoud stonden (en staan) ze in betrekkelijk losse relatie tot
elkaar. Zo loopt bijvoorbeeld geen enkele reeks notities van één katern door in een ande
re'18. Naar het inzicht van Kruisheer ging Muller in de ontleding van de codex dan ook niet
ver genoeg, waar hij poogde de oorspronkelijke volgorde van de katernen vast te stellen.
In werkelijkheid deed Muller, in weerwil van zijn eigen woorden, niet meer dan de relatie
ve ouderdom bepalen van de teksten in de oudste katernenwat afhankelij k blij kt van de
datering van die teksten op inhoudelijke gronden.
17 MULLER, 'Het oude register', blz. 93 en 103-104. VAN RIEMSDIJK, De tresorie, blz. 590.
Kruisheer volgt Muller, Gysseling daarentegen Van Riemsdijk.
18 KRUISHEER, De oorkonden, deel I, blz. 202.
[283]